In zowat alle organisaties vindt men dat men elkaar meer zou moeten aanspreken en feedback geven. Gytha Heins legt in haar Aanspreken? Gewoon Doen! uit hoe je een aanspreekcultuur kunt creëren. Diederick Janse en Marco Bongers zitten in hun Getting teams done op een heel ander spoor. Zij vinden dat je cultuur tussen mensen moet weg organiseren. De twee boeken presenteren een haast tegenovergestelde oplossing. Maar wat ze gemeen hebben is dat het hoe dan ook hard en gedisciplineerd werken zal zijn; de gewoonte van onderling gedoe is nou eenmaal groot.
28% productiever
“Vergeet de feedbackregels”, zegt Heins “het maakt niet uit wát je precies zegt. Het gaat er om dát je het zegt”. Dit doet misschien vermoeden dat het boek lekker luchtig is over het fenomeen van feedback geven en elkaar aanspreken op gedrag. Maar niets is minder waar. Heins maakt 200 pagina’s lang duidelijk hoe loodzwaar en lastig het is om het bij jezelf voor elkaar te krijgen, laat staan om een aanspreekcultuur in je bedrijf te realiseren. Maar we zouden het toch moeten doen, omdat het eerlijker is naar de ander en jezelf, en vooral ook omdat je er 28% productiever van wordt, zo blijkt uit haar onderzoek.
Sociaal wenselijk
Aanspreken gaat nog een laagje dieper dan het geven van feedback, volgens Heins. Het gaat om het opkomen voor je persoonlijke waarden en de waarden van de organisatie, en dat maakt het een kwestie van moraliteit, want het is een oordeel uitspreken over goed en fout. Dat aanspreken ‘goed’ is en daarom moet, maakt het zelf ook tot een moreel principe, constateert Heins. En zoals met alle normen van moraliteit, je wil je er wel aan houden, maar het lukt je maar steeds niet... Met schuldgevoel tot gevolg, wat maakt dat we alleen maar nog meer gaan geloven in de zelfverzonnen nepargumenten waarom we het niet doen.
Die nepargumenten (‘ik heb er geen tijd voor’, ‘het heeft toch geen zin’, ‘het is niet belangrijk’, ‘het is niet mijn verantwoordelijkheid’, etc.) zijn misschien wel fake, maar weldegelijk gestoeld op heel concrete redenen. Volgens Heins is het volstrekt natuurlijk dat we als groepsdieren de sociale vrede en onze positie in de groep niet graag op het spel zetten.
En dus, als we dan toch echt de ander gaan aanspreken, verpakken we onze ware motieven (bv. ‘ik wil laten zien dat ik gelijk heb’, ‘ik zal hem eens een tootje lager laten zingen’, ‘ik wil me afreageren’) maar al te vaak in sociaal wenselijke overwegingen om ons fatsoenlijk uit te kunnen spreken (‘ik wil hem bijsturen op de businessdoelen’, ‘ik wil zijn prestaties evalueren’, ‘ik wil hem helpen in zijn persoonlijke ontwikkeling’).
Niet de gevoelens en emoties van de ander zijn het probleem, maar die van onszelf.