Deze voordracht componeerde ik terwijl ik gehaast broodjes maakte voor man en zoon, die waarschijnlijk op dit moment vertrekken van het voetbaltoernooi waar ze van morgenvroeg, nog voor de wekker gaat op een doordeweekse dag, al naartoe moesten. Eitjes, kaas, levens. Het is alweer geschiedenis.

'Familie, wat doet dat?'
Ik hang aan de wijzers van de klok om ze stoppen.
Ik reeg zinnen aan elkaar, terwijl mijn dochter - natuurlijk net vandaag, schitterende dag daarvoor - een aanval van opruimwoede pareerde door MIJ haar kamer van boven naar beneden te laten ontdoen van stof. En van aandenkens, zo zorgvuldig verzameld in de loop van haar nog korte leven, maar nu in haar ogen slechts nog tekenen van een te onvolwassen leven, nu ze op het punt staat naar de Grote School te gaan.
Al die details. Nu al te veel voor 1 boek.
‘Ik moet nog 1 zin typen, dan kom ik! Echt. Het komt goed. Alles komt goed!’
Hoe vaak heeft mijn familie deze zinnen al niet gehoord.
Mijn man zegt ze te zullen (of laten) beitelen in mijn grafsteen.
Hoe zullen mijn kinderen mij onthouden? Wat laat ik achter? Wat resteert wanneer míjn laatste adem mijn lichaam verlaat?
Ik verdring mijn eigen gedachten om het volgende te vertellen.
Familie, wat doet dat?
Familie schenkt verhalen.
Ieder mens heeft een verhaal. Daar hoef je geen koning voor te zijn. Geen keizer. Geen prins. Ook geen een zwerver of straatmuzikant.
Je hebt een verhaal.
Je had al een verhaal voordat je voor het eerst ademhaalde. De verhalen stromen door je bloed, het bloed van je voorouders. De verhalen liggen onder je voeten. Je draagt geschiedenis.
Iedere dag een beetje meer.
Je hoeft geen tv-ster te zijn om te inspireren, om boven jezelf uit te stijgen. Geen Bentley of villa met zwembad maakt dat je een verhaal te vertellen hebt. Dat je een mens bent met een geschiedenis die troost kan bieden en inspiratie. Inzicht in waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Het voorkomen wellicht van het maken van dezelfde fouten… Het is de relatie tot de ander die de basis vormt van ons bestaan – zoals existentialistische filosofen als Heidegger en Sartre al schreven.
Maar wie ben ik? Hoe verhoud ik mij tot mijn hoofdpersonen van vlees en bloed?
Mijn eerste hoofdpersoon
Aaltje is, was mijn eerste hoofdpersoon.
Dankzij haar weet ik wat ik nu weet.
Op dinsdag 2 maart 2010 ontmoet ik Aaltje voor het eerst. Samen met haar zoon Jan rijd ik vanuit Amsterdam naar haar toe. Het is een zonovergoten dag. Drenthe ligt er op zijn voordeligst bij. Langgerekte wolken drijven loom over het landschap.
Aaltje wacht ons op bij de voordeur van haar prachtige huis aan de Mr. Harm Smeengestraat in Ruinen. Kort, pittig geknipt haar, lichtgrijs van kleur. Blosjes op de wangen. Amper rimpels rondom gretige ogen. Ze draagt een oranjerood getinte trui met daarover een leren giletachtig vest. Alternatief met een hippe ondertoon. Daaronder een donkere broek waarvan één pijp is opgerold. Eén schoen. En een rolstoel.
Er zijn geen drempels en de keuken is laag, aangepast aan haar bereik. In het toilet getuigen wandbeugels van een minder valide bewoner, net als de verstelbare optrekbeugel boven haar bed. Ze rolt ons voor de huiskamer in. Jan maakt koffie. Het voelt onwennig om iemands privéleven binnen te stappen, ik voel me een voyeur en kan tegelijkertijd niet wachten tot ze haar verhaal begint. Maar eerst komen de koetjes en kalfjes aan de orde, en zeg ik ook maar iets.
Ik hoopte een opening te bieden.
‘Ik zou nooit meer terug willen naar mijn geboortedorp. Dat zou echt terug naar af voor mij betekenen.’
Aaltje kijkt me fel aan en toont haar scherpe kant. ‘Dat vind ik nu een knap stomme opmerking van je!’
Ik realiseerde me te laat dat Ruinen haar geboorteplaats is. En hoogstwaarschijnlijk ook de plek waar ze zal sterven. In gedachten pak ik mijn tas maar vast weer in, aan mij zal ze nu zeker niet haar persoonlijke gedachtegoed toevertrouwen. Ik probeer de zaak nog te redden door te reppen over het wanbeleid dat de gemeente voert waar ik vandaan kom. Dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de bestemmingsplannen en het aanzien van het uit zijn voegen gegroeide dorp, geen oog voor schoonheid hebben. Slechts bezig zijn hun eigen ongenoegen en machteloosheid ten aanzien van het aardse leven te vereeuwigen in wanstaltige, betonnen monsters.
Mijn betoog ebt weg. Ze vraagt of ze een sigaret mag opsteken. ‘Tuurlijk, geen probleem. Het is uw huis.’ Alles om dit voorval te laten verdwijnen achter een ondoorgrondelijke waas.
Later, tijdens een van onze gesprekken, zal ze nog eens een opmerking maken die mijn nogal gevoelige karakter niet kan afketsen. Het ging erom dat ze vond dat ik ‘niet zo stom moest lachen’. Ik lach inderdaad vaak wanneer ik iemand interview, in ieder geval vaker dan wanneer ik met mijn geliefden, met vrienden praat. Het is een middel om mensen op hun gemak te stellen.
En mezelf ook.
Ik wist even niet waar ik het zoeken moest en besloot haar te straffen door een uur lang mijn gezicht strak te houden. Na verloop van tijd zegt ze me dat ik heus wel wat vrolijker mag zijn. Ik antwoord half vragend en met een verholen glimlach, dat er toch niets te lachen valt?
We kunnen elkaar aan.
Die dinsdagavond 2 maart 2010 lig ik in bed als om kwart voor elf de telefoon gaat. Ik ben te moe op te nemen, wacht de voicemail af. Als ik zie dat het Jan is die belde, luister ik onder de dekens zijn bericht af. Het nieuws is goed. Aaltje hoeft de andere gegadigden voor deze opdracht niet meer spreken. Wil met mij haar levensverhaal optekenen. Zet de deur naar haar leven voor mij open.
‘Had ik maar meer vragen gesteld’, verzucht Aaltje aan het eind van het boek. ‘Maar dat deed je niet…’
Het getuigt niet van hoogmoed of narcisme om je eigen verhaal vast te leggen.
Het getuigt van durf en moed. En van het inzicht dat wat je niet vastlegt, verloren gaat.
Maar vergis je niet, woorden op papier zijn ook hard. Veel dwingender en vileiner dan woorden die de mond verlaten. Inkt nestelt zich in je gedachten. Kunnen een eigen leven gaan leiden. Oude wonden openhalen…
Truth is stranger than fiction
En bovendien, Mark Twain zei het al: ‘Truth is stranger than fiction, but it is because fiction is obliged to stick to posibilities, truth isn’t.’
En zo gebeurde het dat op dag dat ik werd gevraagd om hier te komen vertellen over wat familie doet, over mijn werk, over La Storia della Vita, ik het bericht kreeg dat Aaltje was overleden.
Ik liep naar de kast, waar ik mijn boeken bewaar en haalde haar manuscript tevoorschijn.
Ja, haar manuscript. Niet haar boek.
Nadat alles klaar was, nadat ik me een jaar had ondergedompeld in haar leven, we haringen en uitjes hadden gedeeld, samen kleding hadden gekocht, ziekenhuisbezoeken hadden afgelegd. Ik in het diepst van haar leven had mogen komen, nadat we ieder hoofdstuk tot op de komma hadden besproken, zei ze dat ze zichzelf niet in het verhaal herkende.
‘Was het echt zo erg?’
Ik wankelde. Had ik het dan allemaal verkeerd gezien, verkeerd geïnterpreteerd? Ik voelde me buitenspel gezet, een laffe observeerder, een amateurpsycholoog die dacht dat ze wel even het leven van een ander kon duiden.
Dus ik deed het enige waar ik op kan vertrouwen.
Ik vroeg door. En door.
En toen kwam het. De oorlog. Ze was verliefd geweest als jong meisje op een jongen uit een NSB-gezin uit het dorp. Door de woorden op papier was het plotseling weer zo dichtbij gekomen, dat ze bang werd voor represailles. Voor rotte eieren tegen de ramen. Ondanks het feit dat het boek voor alleen de familie zou zijn. De schaamte was te groot. En nee, ze had haar kinderen niet geslagen. Ze was een goede moeder geweest. Ze had haar best in ieder geval gedaan.
Ja, maar ze had ook wel enkele dingen gedaan waar haar kinderen herinneringen aan hadden die haar karma niet bepaald naar een hoger plan zouden trekken. Dat wist ik, uit de gesprekken die ik met de kinderen heb gehad.
Ze was niet perfect. Ze heeft weleens op grenzen gebalanceerd, met ruwheid getracht zachtheid te tonen, schuurpapier met zijden doeken verward.
Ze was, kortom, een mens.
Een mens met rafelrandjes. Dat wat een mens mens maakt. Het leerde mij om bij volgende opdrachten aan te geven dat ik liever geen standbeelden maak, maar een werkelijk portret. Zo eerlijk en puur mogelijk. De herinneringen uit te kleden, tot we zien hoe het werkelijk was, is. Niet om iemand pijn te doen en weg te zetten, maar omdat het zoveel interessanter is om te lezen over het falen van het karakter zo nu en dan.
Daarin verschilt een mens van vlees en bloed niets van een romanfiguur.
We willen niet alleen maar lezen over helden. We willen leren van de strijd.
Aaltjes vingers glijden over het ongekreukte fotopapier. Over haar nog meisjesachtige gezicht. Ze koestert zichzelf. Ze koestert het leven dat nog voor haar ligt op het moment dat de foto is genomen. Wanneer houdt dat op? Dat onoverwinnelijke gevoel dat de jeugd als vanzelf met zich meebrengt. Wanneer houd je op – omdat het de vraag is of er een volgend jaar zal komen – een extra schrift aan te schaffen, omdat je er vast later nog eentje nodig hebt om een recept in te bewaren?
Jan, Aaltjes zoon, zei me dat we maar moesten wachten tot Aaltje zou overlijden.
Dan zouden we het boek alsnog afmaken.
Ik hoop dat het gaat gebeuren.
Tot die tijd is dit is mijn eerbetoon aan haar. Aan Aaltje. Aan mijn kinderen, aan hun herinneringen.
En aan alle verhalen die in jullie schuilen.
Familie, wat doet dat?
Het schenkt verhalen.
Geïnspireerd geraakt?
Misschien loop je al tijden met plannen om zelf een biografie te lezen en heb je na het lezen van mijn column aan de slag te gaan. Bekijk dan eens onderstaande boeken op bol.com voor handige tips over waar je het best kunt beginnen, of laat hieronder in de comments een berichtje achter.