Alles aan Foon ademt Rusland. Of althans, het (mogelijk clichématige) beeld dat ik van Rusland heb. Ik ben er nooit geweest, maar auteur Marente de Moor neemt me mee. De donkere naaldbossen met koude stroompjes, de verlaten dorpjes die je pas na uren lopen vindt en de beren die achter struiken op de loer liggen. De Moor heeft na de val van de Sovjet-Unie acht jaar in Rusland gewoond, dus zij zal het toch wel weten.

Foon ademt Rusland, lezer blijft aan boord
Weesbeertjes
Toch gaat Foon niet over Rusland. Foon gaat over biologe Nadja die op jonge leeftijd verliefd wordt op haar docent Lev. Ze trouwen en trekken naar een afgelegen dorp in de bossen, om hun levens aan natuurstudie te wijden. Er komen kinderen, weesbeertjes en westerse schoolkinderen. Pas veel later komen de geluiden. De onverklaarbare geluiden uit de lucht, intenser dan donder, die Lev naar de rand van gekte voeren.
Lonken
Tegen deze onherbergzame achtergrond probeert Nadja zich staande te houden en niet gek te worden van de tergende geluiden. Of eerder nog, niet te bezwijken onder echo’s van herinneringen aan dagen die vergeten zouden worden. De Moor neemt je langzaam mee in die herinneringen, waar je net als Nadja van probeert weg te blijven omdat ze zo heftig zijn. Maar de geluiden, de echo’s, die lonken naar je en je ontkomt er niet aan.
Grilligheid
De Moor roept een prachtige sfeer op, vol natuurmetaforen. Ze sleurt de lezer mee in de grilligheid waaraan de personages zijn overgeleverd, op zoek naar verklaringen voor hun lot. En als lezer wil je niets liever dan weten wat die bewuste, traumatische gebeurtenis geweest is. Hoewel het soms iets té lang voortkabbelt tot de ontknoping, weet ze de lezer toch tot het einde aan boord te houden.