Arthur Japin debuteerde in 1997 met De zwarte met het witte hart en schreef daarna nog vele romans. Nu is zijn nieuwe historische roman Kolja uit, over een jongen die door de gebroeders Tsjaikovski onder hun hoede wordt genomen. Janneke Siebelink, hoofdredacteur van online magazine Lees van bol.com, interviewt hem over zijn schrijverschap, taal en hoe Japin altijd verliefd wordt op zijn personages.

Arthur Japin: “Het leven is wonderlijker dan je kunt verzinnen.”
Het is exact 20 jaar geleden dat De zwarte met het witte hart verscheen, waarmee je in één keer doorbrak. Durfde je je vanaf dat moment ook echt schrijver te noemen?
Ja, al iets eerder zelfs, en dat heeft ook met De zwarte met het witte hart te maken. Ik was 10 jaar eerder al op het idee gekomen. Iemand vertelde me dat en ik dacht: ja, dat moet ik vertellen. Maar ik wist nog niet hoe. Het was nooit mijn ambitie om romanschrijver te worden. Ik wilde het eigenlijk niet. Mijn vader was schrijver en hij was er heel erg ongelukkig van geworden. Iedereen zei: “jij moet ook schrijven, je hebt taalgevoel”, maar ik dacht: nou nee.
Je won een opstelwedstrijd.
Ja, toen ik 12 was. En vanaf dat moment zei iedereen: “er zit een schrijver in” en dat hadden ze dus goed gezien, maar ik wilde het echt niet, want ik vond het zo’n nare wereld. Ook de schrijvers die bij ons over de vloer kwamen. Ze waren aan de drank of ze waren ongelukkig. Dat was mijn beeld van schrijvers. Dus dat wilde ik zeker niet. Maar ik hoorde het verhaal van De zwarte met het witte hart en ik dacht: dat verhaal moet ik vertellen. Ik kwam uit het theater en ik had net opera gezongen, dus mijn eerste idee was een opera. Mijn tweede idee was een film en daar begon ik mee. Dat belandde op de bureaus van de omroepen. Het idee was veel te duur voor de Nederlandse televisie om te maken, een film die in Afrika en Indonesië speelt, en in kostuum. Ondoenlijk. Die is er nooit gekomen, maar ze gaven me opdrachten en ik begon mijn geld te verdienen met scripts. Vanaf dat moment durfde ik me schrijver te noemen, maar nog geen romanschrijver natuurlijk. Ik verdiende mijn geld toch al daarmee. Dat is 20 jaar geleden, ongelofelijk.
Hoe weet je of een boek af is?
Dat weet ik doordat ik er verder geen nieuwe ideeën meer bij heb. Het is ook nooit helemaal af, want dan komt het proces van er nog eens naar kijken en dan verander ik nog weleens een paar dingen. Maar elke emotie moet verantwoord zijn, het ritme van iedere zin moet kloppen. Het ritme van de taal is voor mij ontzettend dwingend. Die brengt de woorden op zijn plek en bepaalt de keuze van de woorden. Als een woord ritmisch niet in de tekst past, maar wel qua betekenis, dan komt het er toch niet in.
"Het vastzitten en het niet meer weten is nodig om tot iets goeds te komen, het is onderdeel van het creatieve proces."
Wat zijn in die 20 jaar de belangrijkste lessen die je hebt geleerd?
De belangrijkste les is dat er twijfel nodig is. Dat is heel vervelend, zeker als je net begint en nog weinig zekerheid hebt dat het uitgegeven wordt of dat het een succes wordt en of mensen het zullen lezen. Maar die twijfel die reëel is, waar je eigenlijk elke dag mee te maken hebt, is op sommige momenten heel zwaar. Het vastzitten en het niet meer weten is nodig om tot iets goeds te komen, het is onderdeel van het creatieve proces. En dat is vervelend, want ik zou het liever niet hebben, maar ik weet nu dat het moet en dat het hoort.
Je nieuwe boek is weer een historische roman, Kolja. Het speelt zich af eind 19e eeuw in Rusland. Zou je zelf graag in een andere tijd hebben geleefd?
Niet per se, maar er is wel iets geks met de 19e eeuw. Die voelt heel dichtbij, dichterbij dan 1950 of 1930. Ik ben opgegroeid met flink wat erg oude mensen die nog in de 19e eeuw geboren waren en die ook nog in hun eigen decor leefden. Misschien dat het daarmee te maken heeft. Maar het is dichtbij. Ik snap die eeuw en de etiquette en regels. Het was ook wel een hele leuke tijd waarin zoveel ontstond en zoveel qua kunst en industrie geboren werd. Het was een heel spannend moment.
In jouw mooie bibliotheek staan onder andere boeken over Diaghilev uit Vaslav.
Ik wist het niet, maar hij komt weer langs in Kolja. Ik wist dat hij er zijdelings mee te maken had. Hij noemt Tsjaikovski oom Petja. Ik was het vergeten, maar hij was de allereerste die op de sterfdag van Tsjaikovski bij het dode lichaam komt en hem zelfs van het bed op de tafel tilt. Een hele andere Diaghilev. In Vaslav is het een rijpe man die helemaal op zijn plek is, die de hele kunst in Europa verandert. En hier is hij 23 en staat hij aan het begin van zijn carrière. Het is grappig, ik ken hem eigenlijk heel goed, maar uit een andere tijd. Om hem nu als jonge man op te voeren, als man die nog dacht dat hij operazanger zou worden en aan het componeren is. Hij komt niet uitgebreid terug, maar hij komt wel langs. Ik vond het zo’n verrassing. Echt een cadeau.
"Ik ging naar school, waar woorden tegen me gebruikt werden. Woorden die mijn leven bepaald hebben en nooit meer weg zijn gegaan, ook vandaag de dag niet."
Is het idee voor Kolja ontstaan uit de research voor Vaslav?
Nee, dat heeft gek genoeg niets met elkaar te maken. Ik ben gek op theater en ik lees veel toneelstukken en veel over theater. Ik las in een boek over het National Theatre in Londen iets over Peter Schaffer, de schrijver van Amadeus en Equus; grote toneelstukken uit de vorige eeuw. Hij is inmiddels overleden. Er stond bij dat iemand had gezegd: “zo jammer, hij is er nooit aan toegekomen, maar hij was altijd van plan om een toneelstuk te schrijven over de broers Tsjaikovski.” Ik wist daar niks van, ik dacht: ik moet me daar eens in verdiepen, wat zou hij dan hebben willen schrijven? Dus ik ging boeken lezen over de Tsjaikovski’s en daarin stuitte ik op Kolja. Geen idee of Schaffer dat ook in zijn stuk had willen doen. Wat me daaraan fascineerde: ten eerste dat Modest Tsjaikovski hem, een jongen die doof is en niet kan spreken, perfect leert spreken. Zo goed zelfs dat je in gezelschap niet direct wist dat hij doof was. Hij leert hem ook goed liplezen en helemaal opgaan in de maatschappij. Ik dacht: je bent doof en je bent altijd tussen mensen waarin alles om muziek draait, en je hebt geen idee wat dat is. Tsjaikovski heeft zijn best gedaan hem muziek te doen ervaren.
Je beschrijft prachtig hoe je iemand iets kan laten ervaren die helemaal niet kan weten hoe hij dat kan ervaren.
Ja, er waren ook apparaten voor uitgevonden, maar die werkten allemaal niet. Op een gegeven moment laat hij hem tussen een volledig symfonieorkest doorlopen. Hij zegt: “ga maar zitten, welk instrument voel je het meeste in je botten?” Afin, fascinerend. Hoe hou je je staande als dove in een wereld waarin alles om horen draait? Daar gaat het eigenlijk over. Dat zie je vaak bij mijn figuren, die hebben een achterstand die eigenlijk een voorsprong blijkt, want doordat hij doof is – een dove vangt veel op van wat er gebeurt, maar niet meer dan 40, 50 procent – moet hij veel zelf invullen door begrip van zaken, gevoeligheid en intuïtie. De laatste persoon aan wie Tsjaikovski een brief schrijft is deze doofstomme jongen. Dat is echt. Dankzij zijn doofheid, doordat mensen zich niet realiseren dat hij kan liplezen, komt hij erachter wat het geheim is achter het sterven van Tsjaikovski.
Wat voor rol speelden woorden in jouw jeugd?
Alles draaide om taal bij ons thuis. Mijn vader, zijn boeken staan ook hier, had een taalrubriek op de radio. Hij deed wat Paulien Cornelisse nu doet, dus gekke taalproblemen nemen en daar een soort cabaretesk iets van maken. Ik was ook altijd bezig om onderwerpen aan te dragen, dus ik was altijd gespitst op taalfouten en gekke dingen in de taal. En ik ging naar school, waar woorden tegen me gebruikt werden. Woorden die mijn leven bepaald hebben en nooit meer weg zijn gegaan, ook vandaag de dag niet. Dus woorden zijn ook gevaarlijk. Misschien ben ik uiteindelijk toch op die taal uitgekomen omdat ik die taal moest leren hanteren als wapen. Ik moest begrijpen wat het was wat tegen me gebruikt werd en dat aanwenden ten goede. Dat is misschien wat mijn schrijven is. Mijn uitspraak die ik aan Kolja geef is: “niets heeft me ooit zo teleurgesteld als woorden. Ik heb ze helemaal niet nodig. Het liefst zou ik zwijgend door het leven gaan.”
"Al mijn hoofdpersonen hebben gemeen dat het buitenstaanders zijn op de een of andere manier. Zo was het ook in mijn jeugd."
Als jij Kolja of Tsjaikovski in levende lijve zou tegenkomen en met ze zou kunnen praten, wat zou je ze dan willen vragen?
Ik zou ze liever dingen vertellen, over hoe de toekomst zich ontwikkeld heeft. Met name de homoseksualiteit, die zowel bij Modest als Pjotr Tsjaikovski een grote rol in hun leven speelde en voor Kolja zijdelings. Hoe dat zou veranderen in de loop van de tijd. En dan zouden zij weer zeggen: let maar op, het gaat weer net zo hard terug.
Je schrijft op het eind dat er wederom kampen zijn in Tsjetsjenië, net zoals er in zijn tijd kampen waren in Siberië waar homoseksuele mannen naartoe werden afgevoerd en met blote handen distels moesten plukken. De meesten kwamen niet terug. Die kampen zijn er dus nog steeds.
Ja. Sinds dit jaar weten we daar eigenlijk van. Het zal een golfbeweging zijn. De mens wordt niet beter. Er zijn goede tijden en slechte tijden en die verschillen in de hele wereld. Een van de drijfveren is inderdaad de kampen waar de homoseksuelen heengingen in Tsjaikovski’s tijd, wat een grote angst teweeg brengt. Die angst is er weer, en door Poetins handelen is de situatie voor homoseksuelen in Rusland op dit moment eigenlijk veel slechter dan in Tsjaikovski’s tijd. Dat zal soms beter zijn en soms slechter. Zo zit de mensheid in elkaar, het is niet anders.
Geloof je in de goedheid van de mens?
Ik geloof er heilig in en heb daarom enorm moeite met Trump. Ik weet niet waar hij al die mensen vandaan haalt die om hem heen staan. Omdat je voor het eerst denkt: ik kan niet begrijpen waarom iemand dit doet. Ik hoop het op een dag toch te begrijpen, zo van: oh, daarom was hij zo. Maar dat kan nu even niet.
Welke verwantschap voel je met Kolja en Tsjaikovski?
Al mijn hoofdpersonen hebben gemeen dat het buitenstaanders zijn op de een of andere manier. Zo was het ook in mijn jeugd. Als er een groep is waar je niet bij mag horen, denk je: weet je wat, ik heb jullie niet nodig, ik ga mijn eigen pad volgen. En de volgende dag denk je: laat ik maar doen wat ze vragen me, want dan kom ik er misschien vanaf zonder dat ze een sigaret in mijn gezicht uitdrukken. Dus die twee kanten: aanpassen en niet aanpassen, voelde ik intuïtief aan. En eigenlijk al mijn andere personages ook, en dat zijn gewoon de mensen waar ik van hou in het dagelijks leven en in de geschiedenis. Dat zijn de mensen die er net buiten vallen en die zich toch staande weten te houden. Bij al die figuren begint het op dezelfde manier, dat je denkt van: wat heb je overleefd, hoe doe je dat? En dan zie je dat die buitenstaanders soms zulke geweldige oplossingen bedenken om door te gaan en toch iets te kunnen betekenen voor de mensheid. Dat hebben al die mensen. Hoop houden tegen beter weten in. Ik heb bewondering voor die mensen. Ze hebben het buitenstaanderschap gemeen met elkaar, en met mij natuurlijk.
"Mensen vragen weleens: hoe zoek je je volgende onderwerp? Maar dat doe ik helemaal niet, het komt gewoon op een dag langs."
Kolja is wederom een historische roman waarin veel feiten; waargebeurde elementen, zitten, maar niet alles is waargebeurd. Waar ligt voor jou de grens tussen werkelijkheid en fictie?
Ik ga uit van de feiten, want je houdt van die figuren, dus ik wil zo dicht mogelijk bij hun leven blijven. Dus de feiten kloppen, maar zo gauw ik naar binnen ga en zeg wat het met ze doet, dan is het fictie, dat is mijn invulling. Als je daar diep genoeg op ingaat is het een vergevorderde vorm van empathie, dan kan ik me zo inleven dat ik ook bepaalde dingen kan raden. In het begin bij het eerste boek dacht ik: ik weet niet precies of dit goed is, maar ik probeer het op die manier. Toen kwam De zwarte met het witte hart uit en mensen begonnen mij allerlei dingen te sturen. Ze stuurden mij dingen over scènes die ik geschreven had, die waar bleken te zijn. Dus ik kreeg de feiten achteraf. Die kon ik invullen doordat ik de figuur zo goed ken. Het wordt voor mij dus moeilijk om na afloop te zeggen: dit is waar en dit is niet waar. Het echte antwoord is: alles is waar, ook als ik het verzonnen heb. Ik moet het op dat moment voor 100% geloven, want je doet het in dienst van die figuren en dan kun je heel erg dicht bij de waarheid komen. Ik heb sowieso in mijn leven een wonderlijke verhouding met de werkelijkheid. Als ik als kind het leven voor waarheid had aangenomen zoals het me gepresenteerd was, dan had ik het niet gered. Maar ik vond die uitweg van theater, beeldende kunst, zingen, muziek, film en uiteindelijk schrijven. Die onwerkelijke wereld werd voor mij belangrijker dan de waarheid. Ik kan nu nog steeds heel erg makkelijk meer geloven in de dingen die ik verzin en die verzonnen zijn en die me aangeboden worden in de wereld van de kunsten dan in het werkelijke leven. Dat is mijn manier van overleven. Waarheid en fictie lopen bij mij door elkaar heen.
Hoe weet de buitenwereld dan wie Arthur Japin werkelijk is?
Ik denk dat veel mensen, en ik ook, een vorm hebben gevonden om naar buiten te treden en dat is, gek genoeg, alles laten zien. Er is een verschil tussen bekeken worden en jezelf tonen. Daarom vind ik het heel fijn om mezelf te laten zien, want dat is het grootste masker. Dat zag ik toen ik mijn dagboeken publiceerden. Mensen geloven alles wat ik schrijf in mijn romans, maar van mijn dagboeken zeiden mensen: “maar dat en dat is toch niet waar? Dat kan niet.” Heel erg gek. Ik heb ook vaak met de figuren over wie ik schrijf dat er zo veel ergs gebeurt, dat je het niet kunt gebruiken voor het schrijven, want de mensen zouden het niet meer geloven. Het leven is echt raarder dan je kunt verzinnen. Fantasie is me dierbaarder dan de waarheid, en belangrijker.
Je wordt altijd een klein beetje verliefd op je personages?
Een klein beetje verliefd? Ik word helemaal knettergek verliefd.
Heb je al een nieuwe geliefde op het oog?
Ja, absoluut. Ik stond voor zijn huis, was nog niet eens geparkeerd, en ik zei: “hier gaat iets komen.” We hebben dat huis bezocht en tijdens de rondgang in het huis dacht ik: oh ja, dit en dat en daar. Ik kwam naar buiten met een kant-en-klare titel en zelfs het omslagplaatje weet ik al. Nu ben ik me aan het inlezen en over 2 jaar is dat het volgende boek. Zo gaat het, het is een verliefdheid, echt. De vlam slaat over. En net als met verliefdheid kun je er niet naar zoeken. Mensen vragen weleens: hoe zoek je je volgende onderwerp? Maar dat doe ik helemaal niet, het komt gewoon op een dag langs.
Research voor Kolja
Bekijk hier de boeken die Arthur Japin hielpen bij zijn research voor Kolja.