21 Lessen

Leesfragment '21 lessen uit de 21e eeuw'

4 Gelijkheid

Wie de data heeft, heeft de toekomst

De laatste decennia kregen mensen overal ter wereld te horen dat er steeds meer gelijkheid zal komen en dat globalisering en nieuwe technologieën dat proces zullen versnellen. In werkelijkheid zou de eenentwintigste eeuw wel eens de meest ongelijke samenlevingen uit de geschiedenis kunnen voortbrengen. Globalisering en internet helpen de kloof tussen landen weliswaar te dichten, maar tegelijk dreigen ze de klassenverschillen te vergroten. Net nu de mensheid zo goed op weg leek naar wereldwijde eenwording, zou onze soort zich wel eens kunnen opsplitsen in verschillende biologische kasten.

Er heerste al ongelijkheid in de steentijd. Dertigduizend jaar geleden begroeven groepen jagers-verzamelaars sommige stamleden in weelderige graven, versierd met duizenden ivoren kralen, armbanden, sieraden en kunstvoorwerpen, terwijl andere leden het moesten doen met een onopgesmukt gat in de grond. Toch waren die jagers-verzamelaars altijd nog meer egalitair ingesteld dan de mensenmaatschappijen die daarna kwamen, omdat ze heel weinig bezittingen hadden. Bezit is een vereiste voor duurzame ongelijkheid.

Na de agrarische revolutie kwamen er steeds meer eigendommen en daarmee steeds meer ongelijkheid. Toen de mens land, dieren, planten en gereedschappen in bezit nam, ontstonden er streng hiërarchische samenlevingen, waarin kleine elites van generatie op generatie het grootste deel van alle rijkdom en macht monopoliseerden. Dat gingen de mensen beschouwen als een natuurlijk gegeven en zelfs als een door God verordonneerd systeem. Hiërarchie was niet alleen de norm, maar ook het hoogste ideaal. Hoe kan er orde heersen zonder duidelijke hiërarchische verhoudingen tussen aristocraten en het gewone volk, tussen mannen en vrouwen of tussen ouders en kinderen? Priesters, filosofen en dichters legden overal ter wereld geduldig uit dat, net als in het menselijk lichaam, niet alle leden gelijk zijn – de voeten moeten het hoofd gehoorzamen – en dat gelijkheid dus ook in menselijke samenlevingen niets dan chaos zou brengen.

In de laatmoderne tijd werd gelijkheid echter in bijna alle menselijke gemeenschappen een ideaal. Dat kwam deels door de opkomst van nieuwe ideologieën – het communisme en het liberalisme – maar ook door de industriële revolutie, waardoor de massa belangrijker werd dan ooit. Industriële economieën hadden massa’s arbeiders nodig en industriële legers massa’s soldaten. Democratische en dictatoriale regeringen investeerden even hard in gezondheidszorg, onderwijs en het welzijn van de massa, omdat ze miljoenen gezonde arbeiders nodig hadden om de lopende banden te bemannen en miljoenen trouwe soldaten om te vechten in de loopgraven.

De geschiedenis van de twintigste eeuw draaide dus in hoge mate om het verminderen van de ongelijkheid tussen klassen, rassen en seksen. In 2000 kende de wereld zeker nog hiërarchieën, maar er heerste veel meer gelijkheid dan in 1900. In de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw verwachtten de mensen dat het egaliseringsproces zou doorzetten en zelfs nog sneller zou gaan. Ze hoopten vooral dat globalisering de hele wereld economische voorspoed zou brengen en dat mensen in India en Egypte daardoor dezelfde kansen en privileges zouden krijgen als de mensen in Finland en Canada. Met deze belofte is een hele generatie opgegroeid.

Nu lijkt het erop dat die belofte misschien niet zal uitkomen. Globalisering heeft een groot deel van de mensheid zeker voordelen gebracht, maar er zijn tekenen dat de ongelijkheid toeneemt, zowel tussen landen als in samenlevingen. Sommige groepen plukken steeds meer als enigen de vruchten van de globalisering, terwijl miljarden mensen met lege handen achterblijven. Nu al bezit de rijkste één procent de helft van alle rijkdommen ter wereld. En wat misschien nog schrikbarender is, is dat de rijkste honderd mensen samen meer bezitten dan de armste vier miljard.1

Dit zal waarschijnlijk nog veel erger worden. Zoals we in de vorige hoofdstukken al zagen, zou de opkomst van ai funest kunnen uitpakken voor de economische waarde en de politieke macht van de meeste mensen. Tegelijk kunnen nieuwe ontwikkelingen in de biotechnologie het mogelijk maken om economische ongelijkheid om te zetten in biologische ongelijkheid. De superrijken zullen eindelijk iets nuttigs kunnen doen met hun onvoorstelbare rijkdom. Tot nu toe konden ze niet veel meer aanschaffen dan statussymbolen, maar nog even en ze kunnen misschien het leven zelf kopen. Als nieuwe behandelingen om het leven te verlengen en fysieke en cognitieve vermogens te upgraden heel duur zullen blijken, zal de mensheid zich mogelijk opsplitsen in verschillende biologische kasten. Van oudsher beeldden de rijken en de aristocratie zich altijd in dat ze superieure vermogens hadden in vergelijking met anderen en dat ze daarom de baas waren. Voor zover we kunnen nagaan was dat niet het geval. De gemiddelde hertog was niet begaafder dan de gemiddelde boer, hij dankte zijn superioriteit zuiver aan onrechtvaardige juridische en economische discriminatie. Maar in 2100 zouden de rijken echt talentvoller, creatiever en intelligenter kunnen zijn dan de achterbuurtbewoners. Zodra er een reële kloof ontstaat tussen de talenten van de rijken en die van de armen, zal die bijna niet meer te overbruggen zijn. Als de rijken hun superieure vermogens gebruiken om zichzelf nog verder te verrijken en als ze met dat extra geld verbeterde lichamen en hersenen kunnen kopen, zal de kloof mettertijd alleen maar breder worden. In 2100 zou de rijkste één procent misschien niet alleen bijna al het geld in de wereld bezitten, maar ook bijna alle schoonheid, creativiteit en gezondheid.

Die twee processen samen – biotechnologie en de opkomst van ai – zouden er dus toe kunnen leiden dat de mensheid zich opsplitst in een kleine klasse van supermensen en een massale onderklasse van totaal overbodige homo sapiens. Als de massa geen economische waarde en politieke macht meer heeft, zal de staat zich mogelijk een stuk minder geroepen voelen om te investeren in hun gezondheid, onderwijs en welzijn, wat een toch al grimmige situatie nog erger zou maken. Het is heel gevaarlijk om geen nut meer te hebben. De toekomst van de massa zal dan afhangen van de goede wil van een kleine elite. Misschien dat die goede wil er ook nog een paar decennia zal zijn. Maar zodra er een crisis komt – een klimaatramp, bijvoorbeeld – zal het al te verleidelijk en gemakkelijk zijn om al die overbodige mensen overboord te gooien.

In landen als Frankrijk en Nieuw-Zeeland – verzorgingsstaten met een lange traditie van liberale opvattingen – zal de elite misschien voor de massa blijven zorgen, zelfs als ze die nergens meer voor nodig heeft. In de meer kapitalistische vs zou de elite echter meteen haar kans kunnen grijpen om de laatste restanten van de Amerikaanse verzorgingsstaat af te breken. In grote ontwikkelingslanden als India, China, Zuid-Afrika en Brazilië dreigt een zelfs nog groter probleem. Daar zou de ongelijkheid ongekende vormen kunnen aannemen zodra het gewone volk zijn economische waarde verliest.

Al met al lijkt het er dus op dat de globalisering uiteindelijk niet zal leiden tot wereldwijde voorspoed, maar tot ‘speciatie’: het ontstaan van verschillende biologische kasten of zelfs verschillende mensensoorten. De globalisering zal de wereld horizontaal verenigen door alle landsgrenzen uit te wissen, maar tegelijk de mensheid verdelen langs een verticale as. Heersende oligarchieën in zulke uiteenlopende landen als de Verenigde Staten en Rusland zouden de handen ineen kunnen slaan en samen gemene zaak kunnen maken tegen de grote massa van het gewone volk. Vanuit dit oogpunt is de huidige populistische rancune jegens ‘de elite’ heel terecht. Als we niet oppassen, zullen de kleinkinderen van de Silicon-Valleybazen een superieure soort worden, terwijl de kleinkinderen van de hillbillies uit de Appalachen achterblijven.

Op termijn kan zo’n scenario de wereld zelfs deglobaliseren, als de hogere kaste een zelfverklaarde ‘beschaving’ vormt en muren en slotgrachten gaat aanleggen om de hordes ‘barbaren’ buiten de deur te houden. In de twintigste eeuw had de industriële beschaving die barbaren nodig voor goedkope arbeid, ruwe grondstoffen en marktwerking. Daarom werden ze overwonnen en ingelijfd. Maar een eenentwintigste-eeuwse postindustriële beschaving die gebaseerd is op ai, biotechnologie en nanotechnologie zal misschien veel onafhankelijker en zelfvoorzienender zijn. Niet alleen hele klassen, maar ook hele landen en continenten zouden irrelevant kunnen worden. Hoge muren, bewaakt door drones en robots, zouden de zelfbenoemde beschaafde zone, waar cyborgs elkaar bevechten met logische bommen, kunnen afscheiden van de barbaarse gebieden waar verwilderde mensen elkaar te lijf gaan met machetes en kalasjnikovs.

In dit boek gebruik ik vaak de eerste persoon meervoud als ik het over de toekomst van de mensheid heb. Ik vraag me af wat ‘we’ moeten doen aan ‘onze’ problemen. Maar misschien is er helemaal geen ‘wij’. Misschien is een van ‘onze’ grootste problemen dat verschillende groepen mensen een totaal verschillende toekomst hebben. Misschien moet je je kinderen in sommige delen van de wereld wel leren programmeren, terwijl je ze in andere gebieden beter kunt leren snel en raak te schieten.

Van wie zijn de data?

Als we willen voorkomen dat alle rijkdom en macht in handen komen van een kleine elite, is het cruciaal om het eigendomsrecht met betrekking tot gegevens te reguleren. In het verre verleden was land het belangrijkste bezit ter wereld. Politiek was een strijd om de beheersing van land en waar te weinig eigenaren te veel land in handen kregen, splitste de samenleving zich op in aristocraten en gewone burgers. In de moderne tijd werden machines en fabrieken belangrijker dan land en spitste de politieke strijd zich toe op het beheersen van die vitale productiemiddelen. Waar te veel machines het bezit waren van te weinig mensen, splitste de samenleving zich op in kapitalisten en proletariërs. In de eenentwintigste eeuw zullen gegevens echter veel belangrijkere bezittingen worden dan land en machines en zal politiek een strijd worden om de datastroom te beheersen. Als alle gegevens in handen van te weinig mensen vallen, zal de mensheid zich opsplitsen in verschillende soorten.

De race om de data in handen te krijgen is al gaande, aangevoerd door datagiganten als Google, Facebook, Baidu en Tencent. Tot dusver lijken veel van die giganten zich in zakelijk opzicht op te stellen als ‘aandachtsboeren’.2 Ze trekken onze aandacht met gratis informatie, diensten en amusement, en verkopen onze aandacht vervolgens door aan adverteerders. Waarschijnlijk mikken de datagiganten echter veel hoger dan alle eerdere aandachtsboeren. Hun echte business is helemaal niet het verkopen van advertentieruimte. Door onze aandacht te trekken, weten ze immense hoeveelheden gegevens over ons te verzamelen, die meer waard zijn dan alle advertentie-inkomsten ter wereld. We zijn niet hun klanten, we zijn hun product.

Op de middellange termijn maakt deze datavoorraad de weg vrij voor een radicaal nieuw businessmodel, waarvan de reclame-industrie zelf het eerste slachtoffer zal worden. Het nieuwe model is gebaseerd op een machtsverschuiving van mensen naar algoritmen, die ook opgaat voor de macht om keuzes te maken en dingen te kopen. Zodra algoritmen keuzes voor ons gaan maken en dingen voor ons gaan kopen, zal de reclame-industrie failliet gaan. Neem Google. Google wil bereiken dat we het iets kunnen vragen, wat dan ook, en dat we dan het beste antwoord ter wereld krijgen. Wat zal er gebeuren zodra we Google dingen kunnen vragen als: ‘Hé, Google, wat is, op basis van alles wat je over auto’s weet en alles wat je van mij weet (waaronder mijn behoeften, mijn gewoonten, mijn ideeën over het broeikaseffect en zelfs mijn mening over de politiek in het Midden-Oosten), de beste auto voor mij?’ Als Google ons daar een goed antwoord op kan geven en als de ervaring ons leert te vertrouwen op Googles wijsheid in plaats van op onze eigen, makkelijk te manipuleren gevoelens, wat hebben we dan überhaupt nog aan autoreclames?3

Op de langere termijn kunnen de datagiganten de geheimen van het leven hacken zodra ze genoeg data en computervermogen hebben, waarna ze die kennis niet alleen kunnen gebruiken om keuzes voor ons te maken of ons te manipuleren, maar ook om organisch leven te modificeren en anorganische levensvormen te creëren. Voorlopig zullen de giganten misschien reclame moeten blijven verkopen om hun inkomsten op peil te houden, maar ze taxeren apps, producten en bedrijven vaak meer op de data die ze binnenhalen dan op het geld dat ze inbrengen. Een populaire app hoeft geen goed businessmodel te hebben en mag op de korte termijn zelfs verlies maken, zolang hij maar data opzuigt, want dan kan hij miljarden waard zijn.4 Zelfs als je niet meteen zou weten hoe je al die data winstgevend kunt maken, dan nog is het goed om ze in huis te hebben, want ze zouden wel eens cruciaal kunnen blijken bij het beheersen en omvormen van ons leven in de toekomst. Ik kan niet met zekerheid zeggen dat de datagiganten hier expliciet zo over nadenken, maar uit hun gedrag valt op te maken dat ze het verzamelen van gegevens waardevoller vinden dan simpele dollars en centen.

Voor gewone mensen zal het heel moeilijk worden om zich tegen dit proces te verzetten. Nu al vinden mensen het geen enkel punt om hun meest waardevolle eigendom – hun persoonlijke gegevens – weg te geven in ruil voor gratis e-maildiensten en geinige kattenfilmpjes. Het heeft wel wat weg van Afrikaanse en indiaanse stammen die onbewust hele landen aan Europese imperialisten verkochten voor wat kleurige kralen en goedkope snuisterijen. Als gewone mensen op zeker moment willen proberen deze datastromen te blokkeren, zullen ze merken dat dat steeds moeilijker wordt, zeker als ze steeds afhankelijker van het netwerk worden voor al hun beslissingen en zelfs voor hun gezondheidszorg en hun fysieke voortbestaan.

Mens en machine zouden zich zo naadloos kunnen samenvoegen dat mensen niet eens meer kunnen overleven als ze afgesloten raken van het netwerk. Ze zullen er in de baarmoeder al op aangesloten zijn en als je er later in je leven van af wilt, zouden verzekeraars kunnen weigeren je te verzekeren, werkgevers zouden kunnen weigeren je aan te nemen en zorginstellingen zouden kunnen weigeren je zorg te bieden. In de grote veldslag tussen gezondheid en privacy zal gezondheid het waarschijnlijk glansrijk winnen.

Als er steeds meer gegevens uit je lichaam en je hoofd naar de slimme machines stromen via biometrische sensoren, wordt het steeds makkelijker voor grote bedrijven en overheidsinstanties om je te kennen, je te manipuleren en beslissingen voor je te nemen. Belangrijker nog, ze zouden de diepere mechanismen in alle lichamen en hoofden kunnen ontcijferen en zo het vermogen krijgen om levende wezens te modificeren. Als we willen voorkomen dat een kleine elite dat soort goddelijke vermogens krijgt en als we willen voorkomen dat de mensheid zich zal opsplitsen in verschillende biologische kasten, dan is de hamvraag: van wie zijn al die gegevens? Zijn de gegevens over mijn dna, mijn hersenen en mijn leven van mij, van de regering, van een bedrijf of van de collectieve mensheid?

Als we regeringen opdragen dit soort data te nationaliseren, zal dat waarschijnlijk de macht van de grote bedrijven inperken, maar het kan ook griezelige digitale dictaturen in de hand werken. Politici hebben wel iets weg van musici en het instrument dat ze bespelen is het emotionele en biochemische systeem van de mens. Ze houden een toespraak en er gaat een golf van angst door het land. Ze twitteren en daarop volgt een uitbarsting van haat. Ik denk niet dat we die musici een verfijnder instrument in handen moeten geven. Als politici eenmaal rechtstreeks op onze emotionele knopjes kunnen drukken en naar believen angst, haat, vreugde en verveling kunnen zaaien, zal er van de politiek niet meer overblijven dan een ordinair emotioneel circus. We moeten zeker vrezen voor de macht van grote bedrijven, maar de geschiedenis leert dat we niet per se beter af zijn in de handen van al te machtige regeringen. Op dit moment, in 2018, zou ik mijn gegevens nog steeds liever aan Mark Zuckerberg geven dan aan Vladimir Poetin (hoewel het Cambridge Analytica-schandaal onthulde dat er misschien niet veel keus is, omdat alle data die je aan Zuckerberg toevertrouwt evengoed nog bij Poetin terecht kunnen komen).

Zelf het eigendomsrecht houden over al je eigen gegevens klinkt misschien aantrekkelijker dan die andere opties, maar het is niet duidelijk wat het precies inhoudt. We hebben duizenden jaren ervaring in het reguleren van het eigendom van land. We weten hoe we een hek om een veld moeten bouwen, een bewaker voor de poort moeten zetten en moeten bepalen wie er naar binnen mag. De laatste twee eeuwen hebben we uiterst ingewikkelde systemen opgebouwd om het eigendom van industrieën te reguleren. Ik kan een stukje van General Motors bezitten en een stukje van Toyota, door daar aandelen in te kopen. We hebben echter niet veel ervaring in het reguleren van data-eigendommen en dat is op zich ook veel moeilijker, want in tegenstelling tot land en machines zijn gegevens overal en nergens tegelijk, ze kunnen zich razendsnel verplaatsen en je kunt er net zoveel kopieën van maken als je maar wilt.

We kunnen dus maar beter onze juristen, politici, filosofen en zelfs de dichters oproepen om zich te verdiepen in de netelige vraag hoe we het eigendom van data moeten reguleren. Dat zou wel eens het belangrijkste politieke vraagstuk van ons tijdperk kunnen zijn. Als we die vraag niet snel beantwoorden, zou ons hele sociaal-politieke systeem kunnen instorten. Veel mensen voelen de dreigende ramp al aankomen. Misschien verliezen burgers over de hele wereld daarom hun vertrouwen in het liberale verhaal, dat een luttele tien jaar geleden nog zo onweerstaanbaar leek.

De vraag is dus hoe we hiermee verder moeten en hoe we moeten omgaan met de enorme veranderingen die de revoluties in biotech en infotech met zich meebrengen. Misschien kunnen dezelfde wetenschappers en ondernemers die de wereld op zijn kop hebben gezet een technische oplossing vinden? Zouden netwerken van algoritmen bijvoorbeeld de basis kunnen vormen voor een wereldwijde gemeenschap van mensen die collectief alle data beheren en toezicht kunnen houden op de toekomstige ontwikkelingen in de biowetenschappen? Nu er wereldwijd steeds meer ongelijkheid ontstaat, en steeds meer sociale spanningen, zou Mark Zuckerberg misschien niet zijn twee miljard vrienden kunnen oproepen om de handen ineen te slaan en samen iets te doen?