Tot de dood ons scheidt door Yvonne Floor is het schokkende verhaal van een moeder die strijdt voor haar kinderen en niet opgeeft. Ze is jarenlang geterroriseerd door haar ex-man en op een geraffineerde wijze geestelijk mishandeld.
Fragment:
We leven in het web van Brent. Een web van leugens, haat en getreiter. Ik probeer de boel te redden, door tegemoet te komen aan Brents continue verzoeken om meer medicatie te gaan slikken, ‘om de kinderen of hem niet te belasten’. Al een jaar of drie slaap ik niet meer. Per dag slik ik naast alle medicatie wel twee slaappillen, soms drie. Maar met geen pil ben ik in slaap te krijgen. Ik sta stijf van de angst, omdat Brent dreigt mijn kinderen weg te halen. We zijn alle drie uitgeput door zijn gedrag. Ik lig ’s nachts naast de kinderen, die allebei nachtmerries hebben.
…
Kort daarna gaan we ’s avonds met Zoë en Boaz naar het Sterrenbad in Wassenaar. Er is kinderdisco. Ik help de kinderen zich om te kleden en met de andere kinderen in het water te gaan dansen. Brent wacht in de snackbar in het zwembad. Ik begeleid de kinderen naar het water en loop dan naar Brent. Ik schrik, omdat ik van veraf de blik in zijn ogen herken. Langzaam loop ik naar hem toe en ik schuif naast hem op een kruk. Hij duwt een blikje Chocomel naar me toe en pakt mijn hand. ‘Weet je,’ begint hij, ‘ik ga binnenkort weg en dan gebruik ik je boek De oestercompagnie tegen je.’ In het boek schreef ik dat ik een bipolaire stoornis heb, dat dacht ik toen nog. Ik heb twee jaar aan het boek gewerkt om stigmatisering van een bipolaire stoornis tegen te gaan en heb wereldwijd mensen geïnterviewd die manisch-depressief en succesvol zijn: een rechter, schrijvers, een bekende documentairemaker en journalist, een arts, een reclameman. Brent hielp me het boek te redigeren en wil het nu gebruiken om me gek te laten verklaren. ‘Ik ga Kinderbescherming en Jeugdbescherming weer inschakelen en zeggen dat je suïcidaal bent en een gevaar voor de kinderen. Je kunt geen kant op, want je krijgt geen rechtsbijstand, kunt geen advocaat betalen en je hebt net je baan afgezegd. Dat was niet zo slim van je, hè?’ Hij kijkt me uitdagend aan. ‘Ik maak je kapot. Ik laat niks van je heel. Ik wil de kinderen, het huis, en ik betaal je niks. Hoer!’ Zoë en Boaz staan in hun zwemkleertjes voor het raam. Ze geven kusjes op het glas. Ik probeer mijn tranen te verbergen en werp ze kushandjes toe, met een diepe steek in mijn hart. ‘Alsjeblieft, doe het niet Brent’, zeg ik. ‘Alsjeblieft. De kinderen hebben recht op hun moeder. Ik kan niet zonder ze. Moeder en kinderen horen bij elkaar.’ Ik zie haat in zijn ogen. ‘Ik weet precies wat ik doe,’ zegt hij. ‘Ik ga jou kapotmaken en zorg ervoor dat je de kinderen nooit terugziet.’ Mijn hart staat stil en ik kan het wel uitgillen. Maar er komt geen geluid uit mijn mond. ‘Kijk maar goed naar je kinderen,’ vervolgt hij. ‘Ik zal ze zo opvoeden dat ze een hekel aan je krijgen. Dat ze je vergeten en zich zelfs je naam niet meer zullen herinneren.’ Ik vlucht naar de kleedkamers en sla mijn handen voor mijn mond. Ik zie in de kleedkamers een toilet, trek de deur open en kots in de pot.