Maarten Spanjer debuteerde dertig jaar geleden met zijn eerste bundel en vond dat een mooie gelegenheid om een verzamelbundel over zijn leven uit te brengen, ‘Spanjer in stukken’. Janneke Siebelink, hoofdredacteur boeken van lees.bol.com, interviewt hem over zijn jeugdherinneringen, Taxi en Jeroen Krabbé.

“Achter de wolken zit nog meer regen” - Maarten Spanjer
Eigen schuld, Taxi en jaren '60
Je debuteerde in 1986
met de bundel Eigen schuld en je bent
eigenlijk blijven schrijven. Deze bundel bevat werk van dertig jaar geleden,
maar ook nieuw werk.
Ja, het is een soort verzamelbundel. Korte verhalen met herinneringen.
Herinneringen aan Rijk de Gooyer, herinneringen aan Taxiverhalen, waarbij ik
het accent leg op niet uitgezonden dingen, want die waren eigenlijk het leukste.
We kregen altijd hele goede reacties op Taxi
en we hebben er de Gouden Roos van Montreux mee gewonnen. Maar ja, de mensen
moesten wel toestemming geven. Als een taxichauffeur een man uit een bordeel
ophaalt, bijvoorbeeld, dat waren ontzettend leuke gesprekken voor een
buitenstaander. Ik dacht dan: vrouwen zouden ook eens moeten horen hoe mannen
onderling over vrouwen praten, zeker als ze net van zo’n vrouw af zijn gekomen.
Maar je wist gewoon als je toestemming vroeg voor uitzending, dat ze zich dan
helemaal kapot schrokken. Dat soort ritten staan dus wel in dit boek.
Mis je het om het
programma te maken?
Nee, je moet natuurlijk nooit iets gaan missen. Alles komt tot een eind en Taxi was eigenlijk een programma waarbij
het succes het programma de nek omdraaide. Ik kon op een gegeven moment wel een
pruik of een snor opdoen, maar dan herkenden ze me weer aan mijn stem. Het programma
werd gewoon te populair.
Waarom nu op dit
moment deze bundel? Is daar een aanleiding voor?
Ik vond dat het tijd werd om een keer een verzamelbundel te maken van al
mijn stukken. Het eerste gedeelte bevat jeugdverhalen, over dat ik opgroeide in
Amsterdam in de jaren ’60.
Dat geeft wel een
mooi tijdsbeeld weer van de jaren ’60.
Ja, eigenlijk een beetje de tijd waar Geert Wilders naar verlangt, en
Donald Trump, zo van: “oh wat hadden we het toch leuk vroeger.” Al blijkt dat
dat niet alleen maar leuk was, natuurlijk. Maar goed, ik vond dus dat het tijd
werd en dan moet je dus een aanleiding zoeken. Toen kwam ik erachter dat in 1986
mijn eerste bundel uitkwam en dat dat dus dertig jaar geleden was. En het was
ook zo, je komt op een leeftijd dat je een beetje dingen moet verzamelen.
Heb je haast, bedoel
je dat te zeggen?
Nou ja, naarmate je ouder wordt, krijg je wel meer haast met dingen die je nog wil. Dat je denkt: daar
moet ik een beetje haast mee maken, want voordat je het weet, ben je te laat.
Ik heb in mijn kennissenkring genoeg mensen die beginnend Alzheimer hebben of
ze beginnen het aan hun prostaat te krijgen. Dat wil ik allemaal voor zijn. Dan
wil ik toch nog eventjes wat dingetjes op tafel leggen voordat het bij mij
zover is.
Ben je helemaal
gezond?
Ik ben voor zover ik weet helemaal gezond.
En wat ambieer je dan
nog meer?
Dat is een van de weinige voordelen van ouder hebben, dat je niet meer
zoveel ambities hebt. En dat je jezelf heel erg richt op wat je doet.
Tegenwoordig gebruiken ze altijd het woord “focus”, daar heb ik een hekel aan.
Ik richt me nog ergens op.

Jeroen Krabbé
In het boek komt
Jeroen Krabbé voor en hij komt er niet zo goed vanaf.
Ja, dat verbaast me. Dat is maar één verhaal van de 550 pagina’s. Overigens
zijn het korte verhalen, dus je kunt af en toe het boek wegleggen. Maar Jeroen
Krabbé kwam er in voor en hij komt er niet zo goed vanaf, maar ik heb eigenlijk
alleen maar letterlijke citaten van interviews met Jeroen gebruikt. Kennelijk
was dat al belachelijk genoeg dat het zich tegen hem wendde. Zo even uit mijn
hoofd een aantal uitspraken die allemaal naar waarheid waren. Hij was op
televisie en hij had zijn kleinkind op zijn arm. Toen zei hij in de lens, tegen
het publiek: “Dit kind is dol op mij. En kunt u nagaan, hij weet nog niet eens
wat ik allemaal gepresteerd heb.” Dat soort dingen. Hij heeft een tweede huisje
in het oosten van het land. Hij beweerde dat hij dan in dat dorpje rondliep, en
dat mensen als ze hem zagen van verbazing van hun fiets vielen. Dat werkt toch
een beetje op mijn lachspieren. Het is dus niet een lukrake verzameling van
allerlei uitspraken. Ik heb al die interviews bij elkaar gezet als therapie
voor Rijk de Gooyer. Die had zijn tweede hersenbloeding achter de rug, was heel
verward. En ik merkte dat hij enorm opknapte als ik interviews met Jeroen
Krabbé aan hem voorlas. Dan was zijn dag weer goed, dan begon hij weer te
lachen, je kon hem weer helder horen praten. “Wat een lul.”
Heeft Jeroen Krabbé
er zelf op gereageerd?
Hij heeft inderdaad gereageerd, maar niet verbaal. Ik kwam hem een keer
tegen op de fiets. Ik keek hem gewoon recht aan. Nou, als blikken konden doden…
Ik heb nog nooit zo snel een amateurwielrenner zo snel weg zien fietsen toen
het licht op groen sprong. Dus hij wilde niks met me te maken hebben.
Schep je er een
heimelijk genoegen in?
Ja, heerlijk. Dat is altijd wel leuk. Dan denk ik: het is toch aangekomen.
Ik zou het veel vervelender hebben gevonden als hij na zo’n stuk zou zeggen:
“Hé, Maarten!” Hij was woedend.
Je hebt in een ander
artikel gezegd: “Ik denk wel dat er mensen zijn die een hekel aan me hebben.”
Meen je dat nou? Ik heb niet zo het idee dat er een hoop mensen een hekel
aan me hebben. Ik geef er ook geen aanleiding toe, lijkt mij. Maar goed, het
kan.
Kun je zelf tegen
kritiek?
Ja. Ik vind, als je af en toe zelf een steekje uitdeelt, dan moet je er
zelf ook tegen kunnen. Dat is ook gebeurd. Alleen, wat ik jammer vind, is dat
ze dan vaak net het doel voorbij schieten. Zoals ik bijvoorbeeld Albert
Verlinde weleens heb neergezet, dat komt aan. Maar ja, bij mij is het alleen
maar: die vervelende Amsterdammer, ofzo. Dat glijdt echt van me af.
Wat
weet je nu dat je dertig jaar geleden graag had willen weten?
Dat het allemaal niet zoveel voorstelt. Dat ben ik wel
een beetje met René van der Gijp eens. Nog even aanhakend op het boek… Ik
dacht, dit is een typisch mannenboek. Tegenwoordig kunnen ze dat onderzoeken.
Het viel me bij René van der Gijp al op, wat ik echt niet kon verwachten, dat
een heleboel vrouwen zijn boeken lezen, terwijl het toch allemaal mannelijke
onderwerpen zijn. En dit boek wordt ook door het meeste deel vrouwen gelezen,
gek genoeg. Ik had het zelf niet gedacht, maar kennelijk zitten we in een tijd
waarin vrouwen nieuwsgierig zijn.

Jeugdherinneringen
Je begint het boek
met een ode aan Georges Perec, een Franse auteur die Je me souviens schreef, waar herinneringen van zijn tiende tot zijn
vijfentwintigste in staan.
Je zegt het nu alsof ik een enorme fan van Georges Perec ben, maar nee. Die
man had ooit een boek geschreven en dat vond ik wel interessant. Daarom kocht
ik het, ik kende zijn naam helemaal niet. Ik heb jeugdherinneringen van wat
ouder, want ik herinner met niets van toen ik drie was. Je hoofd zit vol
herinneringen van vroeger, maar vaak kun je dat niet in een verhaal vatten.
Zijn manier om dat wel te doen, korte herinneringen die steeds beginnen met “ik
herinner mij”, dat vond ik leuk om een hoofdstuk aan te wijden.
Wat zijn enkele van
jouw fijnste jeugdherinneringen?
Vaak herinneringen waarbij ik er niet zo geweldig uitkwam. Ik weet nog dat
ik verliefd was op een meisje van de meisjesschool, de school ernaast. De
pauzes hielden ze gescheiden, want het waren katholieke scholen en in die tijd
wilden ze nog niet dat jongens van vijftien, zestien te veel met meisjes in
aanraking kwamen. Mijn school werd geleid door paters en dat vonden ze niet aan
te bevelen. Na schooltijd kwam ik een meisje tegen waar ik al heimelijk een
oogje op had en die vroeg of ik met haar door het park wilde lopen. Dat wilde
ik natuurlijk. Door het park lopend pakte ze ineens mijn hand. Ik liep daar met
haar hand in mijn hand en ze zei zelfs: “zullen we even op het bankje gaan
zitten?” Dat vond ik het toppunt, en ze liet mijn hand niet los. Ik wist alleen
niet wat ik verder moest doen, dus ik zat daar hand in hand met haar op die
bank en ineens boog ze zich naar me toe en zei: “zal ik je wijzen waar ik
geopereerd ben?” Ik dacht: nu krijgen we een spannend stukje vlees te zien. Dus
ik zei: “ja, doe maar.” Toen tilde ze de tak van een boom op en wees in de
verte naar een ziekenhuis. Dit soort kleine jeugdherinneringen…
Je ouders staan in
het boek. Vind je het belangrijk om ze op die manier een beetje levend te houden?
Nee, want ik heb daar niet zoveel mee. Dat vind ik net zo belangrijk als
dat ik het belangrijk zou vinden dat als ik dood ben, de boekwinkel stapels van
mijn boeken verkoopt. Dan heb ik liever dat ze dat nu doen. Zo heb ik nu ook
niet echt het idee: ik moet mijn ouders in ere houden. Wel in ere, maar niet de
herinnering levend houden. Die behoefte heb ik niet zo. Trouwens, dan zou mijn
vader me een klap voor mijn hoofd hebben gegeven.
Zouden je ouders trots
op je zijn geweest?
Die waren nooit trots op me. Ik kom uit een groot gezin. Mensen zeiden
altijd: ik vind het knap dat je zo gewoon bent gebleven. En tegenwoordig zie ik
televisiesterren die binnen een week veranderen als ze op televisie zijn. Het
heeft mij nooit moeite gekost om mezelf te blijven, want ik ben nu eenmaal
opgegroeid in een groot gezin en dat was een beetje het adagio: doe maar
gewoon, dan doe je al gek genoeg. En: je bent niks, je wordt niks en je zal ook
nooit wat worden. Dus dan zou het heel raar zijn als ik nu ineens naast mijn schoenen
zou gaan lopen om een of andere krankzinnige reden.
Was het niet een
stimulans om het tegendeel te bewijzen?
Nee, dat had ik ook niet. Toen mijn vader nog leefde, kwam mijn eerste boek
uit en toen dacht ik: ga nou maar dood, want als je dat boek leest, doe ik je
nog meer ellende aan. Hij heeft een zwaar leven gehad en ik wil hem geen
ellende aandoen. En vlak voordat mijn boek uitkwam, het leek wel alsof hij het
begreep, ging hij dood. Ik had hem een heel lang leven toegewenst, maar dat zat
er helaas niet in.
Schrijven wordt zwaar
onderbetaald vergeleken met acteren, of niet?
En alles er omheen. Als je nagaat… je moet zelf naar de Jaarbeurs rijden,
niemand die zegt: “zullen we wat benzinekosten vergoeden?” Als het meezit krijg
ik een uitrijkaart en als ik veel geluk heb, zijn er twintig vrouwen die het
boek kopen. Daar krijgt de boekwinkel veertig procent van en de schrijver tien.
Dus reken maar uit wat een rijk leven ik heb. Maar ik heb wel een vrolijk
leven, dus ik klaag niet.
Wat kunnen we van
jouw leven leren?
Van mijn leven moet je je niet al te veel aantrekken, maar uit mijn boek
kun je leren: achter de wolken is nog meer regen.