Dochter Van Het Moeras Brief Header
Leesfragmenten

Dochter van het Moeras, een brief van Karen Dionne

De filmrechten zijn al verkocht en het boek is al in veel landen vertaald: Dochter van het moeras. Geschreven door Karen Dionne, die ooit zelf met haar gezin in de wildernis heeft gewoond. Hoewel ze dit geweldig vond, werkt en woont ze tegenwoordig in Detroit maar haar ervaringen is ze niet vergeten en heeft ze verworven in haar verhaal van Helena. Omdat Karen zo enthousiast is, heeft ze een brief geschreven.

Boeken zijn altijd enorm belangrijk voor me geweest, en daarom verheugt het me om mijn eigen boek aan u te mogen voorstellen, Dochter van het moeras, en u iets te kunnen vertellen over het verhaal achter het boek.
Veertig jaar geleden, toen mijn man en ik met onze zes weken oude dochter van Detroit naar de wildernis van het Upper Peninsula van Michigan verhuisden, op zoek naar een natuurlijkere manier van leven, wisten we helemaal niets van leven van het land. De naslagwerken die we meenamen waren onze bijbels.

Terwijl we in een tent woonden en ons huisje bouwden, leerden we uit boeken welke wilde planten we veilig konden eten en hoe we ze moesten klaarmaken. Uit andere boeken leerden we hoe we cederspanen moesten maken voor het dak van ons huisje, hoe we een hertenhuid moesten looien en hoe we moesten koken op een houtfornuis.

Ik heb wilde appeljam gemaakt boven een kampvuur (en die verdedigd tegen plunderende wasberen) en de luiers van mijn dochter gewassen in een emmer (en dat is inderdaad precies zo walgelijk als het klinkt).
Voor een baby zorgen in dergelijke omstandigheden was soms uitdagend.
Tegen de tijd dat we in ons huisje trokken, kwamen de nachttemperaturen amper nog boven het vriespunt uit. Als ik ’s morgens mijn dochters luier verschoonde, stoomden haar billen echt! Maar ze gedijde overduidelijk goed op ons buitenleven, want ze was nooit ziek en werd pas op haar vierde voor het eerst verkouden.

We zagen vaak sporen van beren: een leeg colablikje met gaten zo groot als mijn vinger waar een beer doorheen had gebeten. Op het pad naar de boomgaard achter ons huis lag een berg uitwerpselen die zo vers was dat hij nog bijna dampte. Ik besloot die dag maar geen appels te gaan plukken, want ik kon niet helemaal voor me zien hoe ik moest wegrennen voor een beer en in een boom klimmen terwijl ik mijn dochter op mijn rug droeg!

’s Avonds lazen we bij het licht van een kerosinelantaarn. Ik had toen nog geen idee dat ik op een dag uit mijn ervaringen zou putten om een eigen boek te schrijven. In Dochter van het moeras woont Helena Pelletier met haar moeder en vader in totale afzondering in de moerassen van het Upper Peninsula. Geen elektriciteit, geen verwarming, geen stromend water, geen mens behalve zij drieën. Helena is dol op alles aan haar leven in de wildernis, en ze houdt van haar vader – totdat ze ontdekt dat hij haar moeder heeft ontvoerd terwijl die nog maar een tiener was en dat Helena zelf is voortgekomen uit die ontvoering.
Ik hou bijna net zoveel van het Upper Peninsula als van boeken en heb altijd al een boek willen schrijven over de wilde, mooie plek waar ik met mijn gezin heb gewoond. Nogmaals bedankt voor deze kans om u het verhaal achter Dochter van het moeras te vertellen. Ik hoor heel graag van u, en ik hoop van harte dat u van het boek zult genieten!

Het allerbeste,
Karen

Dochter Van Het Moeras Brief Afbeelding Zoveel

Fragment 1

Ik perste me tussen mijn moeder en de jerrycan en legde mijn armen om haar heen op het stuur. Na twee pogingen kwam de motor brullend tot leven. Ik boog me opzij zodat ik langs mijn moeder heen kon kijken, liet rustig de rem los en gaf gas. De machine sprong naar voren. Ik gaf wat minder gas en de machine vertraagde, net zoals de Jager had gezegd. Toen ik weer gas gaf sprong de sneeuwscooter opnieuw naar voren. Ik reed langzaam een rondje door de tuin om gevoel te krijgen voor de machine, en toen gaf ik wat meer gas en volgde het spoor dat de Jager over de zijkant van onze richel had achtergelaten.
‘Gaat het?’ riep ik toen we het moeras in reden. Mijn moeder antwoordde niet. Ik wist niet of ze me niet kon horen vanwege de helm of omdat de motor zo’n lawaai maakte. Er was nog een andere mogelijkheid waarom mijn moeder niet antwoordde, maar daar wilde ik niet over nadenken.
Ik gaf vol gas. De wind prikte mijn wangen, liet mijn haar wapperen.
Het ging zo hard, ik juichte bijna. Ik keek over mijn schouder.
Rambo rende met gemak achter ons aan. Het metertje waarvan de Jager had gezegd dat het me zou vertellen hoe snel ik ging, wees naar het getal twaalf. Ik had geen idee gehad dat Rambo zo hard kon rennen.
Onderweg dacht ik aan mijn grootouders. Ik vroeg me af hoe ze zouden zijn. De Jager zei dat ze nooit waren opgehouden met zoeken naar mijn moeder en dat ze blij zouden zijn om haar weer te zien. Ik vroeg me af of ik ze aardig zou vinden. Ik vroeg me af wat ze van mij zouden vinden. En als ze een auto hadden, hoe het dan zou zijn om daarin te rijden. Of ik op een dag met ze zou reizen in een trein, of een bus, of een vliegtuig. Ik had altijd een bezoek willen brengen aan de Yanomami in Brazilië.
Toen suisde er iets langs mijn hoofd. Op hetzelfde moment galmde er een scherpe knal door het moeras.
‘Helena!’ brulde mijn vader. Zijn stem klonk zo kwaad en scherp dat ik hem ondanks het lawaai van de machine duidelijk kon verstaan.
‘Kom onmiddellijk terug!’
Ik vertraagde. Achteraf bezien had ik gas bij moeten geven en nooit meer achterom moeten kijken, maar ik was het niet gewend om ongehoorzaam te zijn.
‘Doorrijden,’ zei mijn moeder, plotseling alert. ‘Snel! Niet stoppen!’
Ik stopte, keek om. Mijn vader stond afgetekend boven op onze richel, met zijn voeten gespreid als de Kolossus: zijn geweer was geheven, zijn lange zwarte haar wapperde om zijn hoofd als de slangen van Medusa.
Het geweer was op mij gericht.

"‘Klootzak!’ schreeuwde ik. Ik wist niet wat dat woord betekende, maar mijn vader had het in de borst van de Jager gekerfd, dus wist ik dat het een naar woord was."

Hij schoot nog een keer. Weer een waarschuwingsschot, want als mijn vader me had willen raken had hij dat wel gedaan. Toen besefte ik dat stoppen een vergissing was geweest. Maar ik kon niet terug. Als ik terugging zou mijn vader bijna zeker mijn moeder vermoorden en mogelijk mij ook. Maar als ik ongehoorzaam was en wegreed zou een kogel in mijn rug ons allebei doden.
Mijn vader schoot nog een keer. Rambo jankte. Ik sprong van de sneeuwscooter en rende naar Rambo toe, die jankend heen en weer rolde door de sneeuw. Ik ging met mijn handen over zijn kop, zijn flanken, zijn borst. Zag dat mijn vader mijn mooie hond in zijn poot had geschoten.
Nog een schot. Mijn moeder gilde en zakte over het stuur, met een kogelgat in haar schouder.
De Remington bevatte vier patronen, en nog een in de kamer.
Mijn vader had nog één schot over voordat hij moest bijladen.
Ik stond op. Tranen stroomden over mijn wangen. Mijn vader haatte het om me te zien huilen, maar dat kon me niet schelen.
Maar in plaats van me te bespotten vanwege mijn tranen zoals ik verwachtte, glimlachte hij. Tot op de dag van vandaag zie ik zijn gezichtsuitdrukking voor me. Zelfingenomen. Kil. Gevoelloos. Zo zeker dat hij had gewonnen. Hij richtte het geweer op mij, toen op Rambo, toen op mij en weer op Rambo, spelend met me zoals hij ook met mijn moeder en de Jager had gedaan, en ik besefte dat het niet uitmaakte wie van ons hij als eerste doodschoot. Hoe dan ook zou mijn vader ons allemaal vermoorden.
Ik liet me op mijn knieën zakken. Nam Rambo in mijn armen, begroef mijn gezicht in zijn vacht en wachtte op de kogel die een einde zou maken aan mijn leven.
Rambo trilde, gromde, wurmde zich achteruit. Hij werkte zich op drie poten overeind en begon naar mijn vader toe te strompelen.
Ik floot hem terug. Rambo liep door. Mijn vader lachte.
Ik sprong overeind en spreidde mijn armen. ‘Klootzak!’ schreeuwde ik. Ik wist niet wat dat woord betekende, maar mijn vader had het in de borst van de Jager gekerfd, dus wist ik dat het een naar woord was. ‘Klootzak! Smeerlap!’ Alle nare woorden die ik me kon herinneren.
‘Waar wacht je op? Schiet dan!’
Mijn vader lachte weer. Hij hield de Remington op mijn ploeterende hond gericht terwijl Rambo naar hem toe strompelde. Rambo ontblootte zijn tanden en grauwde. Hij ging sneller lopen, blaffend alsof hij op het punt stond een wolf of beer aan te vallen.
Ik begreep het. Rambo leidde mijn vader af, zodat ik kon wegkomen.
Hij zou me beschermen, met zijn leven.
Ik rende naar de sneeuwscooter, sprong erop en legde mijn armen om mijn moeder heen. Ik gaf vol gas. Ik wist niet of mijn moeder nog leefde, of we zouden wegkomen, of mijn vader ons allebei zou doodschieten. Maar net als Rambo moest ik het proberen.
Terwijl we over het bevroren moeras raceten, droogde de wind mijn tranen. Achter me hoorde ik een schot.
Rambo jankte nog een keer en was stil.

Fragment 2

‘Een pop,’ zei ze verlegen. ‘Ik heb hem gemaakt. Voor jou.’
‘Een pop.’ Ik wist vrij zeker dat ik dat woord nooit eerder had gehoord. ‘Waar is hij voor?’
‘Je… speelt ermee. Geeft hem een naam. Doet alsof het een baby is en jij zijn moeder bent.’
Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen. Ik was heel goed in doen alsof, maar ik kon mezelf echt niet zien als de moeder van dat levenloze ding. Gelukkig vond mijn vader het al net zo’n belachelijk idee. Hij barstte in lachen uit, en dat vrolijkte me op.
‘Kom, Helena.’ Hij schoof zijn stoel naar achteren en stak zijn hand uit. ‘Ik heb ook een cadeautje voor je.’
Mijn vader nam me mee naar hun slaapkamer en tilde me op hun hoge bed. Mijn benen bungelden over de rand. Normaal mocht ik niet in hun kamer komen, dus zwaaide ik met mijn voeten in blijde verwachting terwijl mijn vader op handen en knieën ging zitten. Hij reikte onder het bed en schoof er een bruinleren koffer met een bruin handvat en glanzend gouden beslag onder vandaan. Ik kon zien dat de koffer zwaar was, want hij gromde toen hij hem optilde, en toen hij hem naast me op de matras gooide, stuiterde het bed net zoals wanneer ik erop sprong, ook al mocht ik dat eigenlijk niet. Mijn vader pakte het kleinste sleuteltje van zijn sleutelbos en stak het in het slot. De grendel sprong open – klak. Hij tilde het deksel op en draaide de koffer naar me toe zodat ik erin kon kijken.
Ik slaakte een kreet.
De koffer zat vol messen. Lange messen. Korte messen. Smalle messen. Brede messen. Messen met houten heften. Messen met bewerkte benen heften. Vouwmessen. Kromme messen die op zwaarden leken. Later leerde mijn vader me hoe ze heetten, wat de verschillen ertussen waren en hoe je ze moest gebruiken voor de jacht of de strijd of zelfverdediging, maar het enige wat ik destijds wist was dat ik ze dolgraag wilde aanraken. Ik wilde mijn vingers over allemaal laten gaan. De kou van het metaal, de gladheid van het hout, de scherpte van elk lemmet voelen.
‘Toe maar,’ zei hij. ‘Kies er maar een. Je bent nu een grote meid. Oud genoeg om een eigen mes te hebben.’

"plotseling, met een vlaag van inzicht, besefte ik dat ik niet naar mijn moeder hoefde te luisteren."

Meteen begon mijn binnenste net zo heet te branden als het vuur in het houtfornuis. Ik wilde al zo lang als ik me kon herinneren een mes hebben. Ik had geen idee gehad dat er zulke schatten onder het bed van mijn ouders lagen. Of dat mijn vader op een dag iets van die schatten met mij zou delen. Ik keek naar de deur. Mijn moeder had fronsend haar armen over elkaar geslagen, dus ik kon zien dat het idee haar niet aanstond. Als ik haar in de keuken hielp mocht ik nooit aan scherpe dingen komen. Ik keek weer naar mijn vader, en plotseling, met een vlaag van inzicht, besefte ik dat ik niet naar mijn moeder hoefde te luisteren.
Niet meer. Niet als mijn vader zei dat ik oud genoeg was voor een eigen mes.
Ik keek weer in de koffer. Bekeek alle messen zorgvuldig twee keer. ‘Die.’ Ik wees naar een mes met een goudkleurig lemmet en een glanzend, donkerhouten heft. Vooral het bladvormige reliëf op de leren messchede vond ik mooi. Het was geen klein mes, want hoewel mijn vader zei dat ik een grote meid was, wist ik dat ik nog groter zou worden; ik wilde een mes op de groei, niet een waar ik uit zou groeien zoals de stapel shirts en overalls in een hoek van mijn slaapkamer.
‘Uitstekende keus.’ Mijn vader presenteerde een twintig centimeter lang dubbelzijdig Bowie-mes – weet ik nu – als een koning die een zwaard overhandigt aan een ridder. Ik wilde het pakken, maar toen aarzelde ik. Mijn vader vond het soms grappig om te doen alsof hij me iets gaf, maar als ik het dan probeerde te pakken, griste hij het weer weg. Ik dacht niet dat ik ertegen zou kunnen als dit ook weer zo’n spelletje was. Hij glimlachte en knikte bemoedigend toen ik aarzelde. Dat maakte soms ook deel uit van het spelletje.
Maar ik wilde dat mes. Ik móést dat mes hebben. Snel greep ik het voordat hij kon reageren. Ik sloot mijn vuist eromheen en verstopte het mes achter mijn rug. Ik zou erom vechten als het moest.
Mijn vader lachte. ‘Het is al goed, Helena. Echt. Het mes is van jou.’

Wil je altijd op de hoogte zijn van de boeken binnen jouw favoriete genre? Stel je voorkeur in en ontvang updates.