Auke Hulst (1975) groeide na het vroegtijdig overlijden van zijn vader, min of meer zonder begeleiding van volwassenen, met een broer en twee zusjes op in een bos op de gasbel van Slochteren in Groningen. Zijn jeugd in een Pippi Langkous-huis stond model voor zijn derde roman Kinderen van het Ruige Land (2012). En ik herinner mij Titus Broederland is zijn vijfde roman en gaat over identieke tweelingbroers die wonen in een afgelegen bos omdat ze door de diepgelovige omgeving gezien worden als duivelskinderen. Als er in hun bos een enorm zinkgat ontstaat, slaan ze op de vlucht en moeten zich proberen te verweren tegen de zeer vijandige buitenwereld.
En ik herinner me Titus Broederland
Je hebt een nogal bijzondere jeugd gehad. Jullie moesten als kinderen elkaar opvoeden.
Auke Hulst: Mijn vader is heel jong overleden toen ik zeven was twee dagen voor mijn achtste verjaardag. Die verjaardag was toen ook meteen voor lange tijd verpest. Mijn moeder was eigenlijk niet volwassen en totaal ongeschikt voor verantwoordelijkheid. Ze heeft een wat kinderlijke kant. Het was een beetje Lord of the Flies bij ons thuis. Gelukkig waren we wel vier behoorlijk intelligente kinderen. Onze vorming kregen we door de culturele bagage van mijn ouders. Er stond een boekenkast in huis met goede boeken, er stond een piano en er was een mooie jazzcollectie. Mijn moeder hield van goede popmuziek. De eerste plaat die ik als kind heb stukgedraaid was The White Album van The Beatles. Dat is de betere instapper. Bij ons kon alles, want niemand zei dat iets niet kon of mocht. Daar hebben we als kinderen wel gebruik van gemaakt.
Dat klinkt heel avontuurlijk, maar het lijkt mij ook heel onveilig.
Daar gaat Kinderen van het ruige land over, het avontuurlijke van de situatie maar ook de onveilige hechting. Mensen die zelf een nette en tikje strenge jeugd hebben gehad, zijn een beetje jaloers op dat vrije. Maar mensen die ook in een onveilige situatie zijn opgegroeid, kunnen het boek bijna niet aan. Het prikt in al hun gevoeligheden. Het is echt een spiegel.
Ik wilde in deze nieuwe roman een gemythologiseerde versie maken van allerlei dingen die in mijn leven van belang zijn geweest. In de literatuur lieg je de waarheid. Waar ik erg van houd is die leugen, dat fictieve, maximaal oprekken. Kijken hoe ver je kunt gaan. Alles wat je in de fictie verandert, geeft je een mogelijkheid om thema’s die voor jou van belang zijn op een andere manier te bestuderen.
En ik herinner me Titus Broederland gaat over een eeneiige tweeling. De naamloze ik-figuur en zijn broer Titus groeien op in een afgelegen bos, met een vaak afwezige vader en zonder moeder. Ze worden door de zeer gelovige buitenwereld gezien als duivelskinderen. Waarom wilde je dat het over een eeneiige tweeling zou gaan?
Het is een gekend thema uit horrorfilms. In The Shining zit ook een heel enge eeneiige meisjestweeling. Het zit een beetje in de cultuur. Je hebt het idee dat ze een extra zintuig hebben en functioneren op een manier waar je niet helemaal bij kunt.
Er is veel onderzoek gedaan naar eeneiige tweelingen. Vooral op gebied van nature en nurture. Als ze niet bij elkaar opgroeien gaan ze nóg meer op elkaar lijken dan wanneer ze wel bij elkaar opgroeien. Dat komt omdat ze in dat laatste geval toch uniek proberen te zijn en zich tegen elkaar gaan afzetten.
Deze eeneiige tweeling lijkt wel op elkaar maar verschilt ook heel erg van elkaar. Ze hebben bijvoorbeeld verschillende herinneringen aan dezelfde gebeurtenissen. Herinnering en broederschap daar gaat het boek over. Dat levert frictie op en daardoor drijven ze uit elkaar.