Bronja Hoffschlag is de schrijver van de Project-trilogie. 17 juni verschijnt haar nieuwste boek P.I.D. Dit boek gaat over de achttienjarige Thomas die denkt dat Paul McCartney dood is en is vervangen door een bedrieger. In dit interview vertelt zij over schrijven, researchen, de vermeende dood van Paul McCartney en haar Project-trilogie.
Het podium is voor jou. Wie is Bronja Hoffschlag?
Ik woon in Rotterdam, houd van schrijven en van mijn diertjes en ik ben heel graag op mezelf. Ik ben getrouwd en werk 36 uur per week als receptioniste/telefoniste bij een import- en exportbedrijf. Verder vind ik het lastig om over mezelf te praten. Ik uit me makkelijker op papier dan live dus daar ligt ook mijn liefde voor het schrijven.
Hoe is dat schrijven dan bij je ontstaan?
Ik ben begonnen met schrijven toen ik 14 jaar was. Mijn oma had boeken uit de jaren ’50 van de beat generation schrijvers, Allen Ginsburg en William Burroughs in de kast staan, waaronder Ginsbergs Howl. Dat zou een dichtbundel zijn, maar voor mij was het zo ontzettend veel meer. Toen ontdekte ik dat je met schrijven eigenlijk alles kunt. Je hebt met schrijven vrijheden die je in het dagelijks leven normaal niet hebt. Dus met de wetenschap dat ik me makkelijker uit op papier dan verbaal ontstond toen het idee om te gaan schijven. Het is ontstaan uit een soort onvermogen ergens bij te horen. Meiden van mijn leeftijd deden andere dingen dan ik. Het was meer van: “Ik ben 14, ik heb het niet zo naar mijn zin en wat kan ik hier mee.”
In het begin schreef ik van alles maar maakte niets af. Ik probeerde ook allerlei stijlen en genres. Net zo makkelijk schreef ik een roman als een thriller of een gedicht, maar nooit met de gedachte om een boek te schrijven. Het waren meer verhaaltjes en versjes. Probeersels. Het eerste manuscript dat ik wel afmaakte was De dode kamer. Dat heb ik toen ergens in een kast gelegd en ben begonnen aan het tweede deel.
Tot mijn man tijdens het opruimen het manuscript van De dode kamer omhoog hield en zei: “Bron, waarom doe je hier niet iets mee, dat is gewoon zonde.” Toen ik vroeg wat dat dan zou moeten zijn zei hij: “Uitgeven!”. En dat was het begin van de trilogie, het manuscript voor het eerste deel was kant-en-klaar.
Jij vindt jezelf een research-freak. Wat moet ik me daarbij voorstellen?
Inderdaad, dat kun je wel zeggen ja en ook nog een hele erge. Net zoals bijna iedereen ben ik met googelen begonnen. Maar ik ging al vrij snel met ervaringsdeskundigen werken, met mensen die zijn wat ze zijn. Bijvoorbeeld in De Skinner methode komt een junkie voor. Daar heb ik niet met hulpverleners gewerkt maar met iemand die verslaafd is. Dus die weet hoe het is om zo te zijn. Het verschil is dat die niet van buitenaf kijkt, maar er midden in zit. Dat is toch wat anders en kom je nog dichter bij de realiteit. Ik heb inmiddels een groot netwerk van mensen die me informatie verstrekken en me ook met anderen in contact brengen. Dat klinkt eenvoudig, maar dat is een lang traject geweest. De mensen met wie ik werk zijn van nature wantrouwend, omdat ze een geheim hebben of omdat ze slechte ervaringen met vreemden hebben of omdat ze dingen doen die het daglicht niet kunnen verdragen. Het opbouwen van een vertrouwensband kost maanden, soms jaren, maar dan heb je wel alle informatie uit de eerste hand. Als ze zien dat ik niets veroordeel en dat ze indien gewenst volledig anoniem blijven, komen de goede verhalen. Ik praat met ze om te leren en niet om op de stoel van de rechter te gaan zitten.