Wij Waren Hier Eerst Header 1
Kinderboeken

Over stropers, trophy hunters en dierenredders

Met Wij waren hier eerst schreef Zilveren Griffel-winnares Joukje Akveld een bevlogen en actueel boek over de botsing tussen mensen en wilde dieren in Afrika. “Ik wilde kinderen vertellen hoe de wereld er voor dieren echt uit ziet.”

Schrijven over de andere kant van het verhaal
Ja, ze kan wel zeggen dat het de reis van haar leven was, zegt Joukje Akveld (1974). Voor Wij waren hier eerst trok ze vier maanden door Zuid-Afrika om het human wildlife conflict te bestuderen. Door habitatverlies, stroperij, trophy hunting, milieuvervuiling en ecotoerisme komen wilde dieren steeds meer in de verdrukking. Het was een onderwerp dat voor kinderen niet eerder beschreven was, ontdekte ze. “Hoe hard een cheeta gaat of hoe oud een olifant kan worden, daarover zijn boeken genoeg. Maar het is lastig vol te houden dat de savanne één groot dierenparadijs is als je weet dat er dagelijks neushoorns worden gedood voor hun hoorn. Dat er meer leeuwen op fokboerderijen leven voor de trophy hunting industry dan in het wild. Dat de wilde hond dreigt te verdwijnen omdat zijn leefruimte wordt volgebouwd met steden en wegen. Die andere kant van het verhaal, dáárover wilde ik schrijven.”

Optimisten en pessimisten
Akveld doorkruiste het land en bezocht ruim twintig opvangcentra waar bedreigde, gewonde en verweesde dieren worden opgevangen door mensen die proberen het tij te keren. Daarnaast verbleef ze in zo’n twintig wildparken om dieren in hun natuurlijke omgeving te observeren. “Gaandeweg ontdekte ik dat dierenweldoeners in twee smaken komen,” zegt ze. “Aan de ene kant zijn er de optimisten die menen dat het allemaal nog niet te laat is en dat educatie en bewustwording bij de jonge generatie de dieren kunnen redden. Aan de andere kant ontmoette ik de pessimisten; mensen die besloten hadden hun leven in dienst te stellen van verminkte leeuwen, neushoornweesjes of gewonde blauwapen, maar die niet de illusie hadden dat het ooit nog goed komt met de wereld. Hun dierenhart is groot, hun vertrouwen in de mensheid voorgoed verschrompeld. Pratend met al die mensen die me stuk voor stuk hartelijk ontvingen en rondleidden in hun sanctuary’s en rehabilitation centres neigde ik ernaar de pessimisten gelijk te geven. Alleen, ik was daar voor een kinderboek. Non-fictie waarin ik de omstandigheden waaronder wilde dieren leefden weliswaar naar waarheid wilde beschrijven, maar niet zonder hoop. Mijn verstand sloot zich aan bij de zwartkijkers, mijn pen dreef me naar het optimistenkamp.”

Wij Waren Hier Eerst Tussen

Ik wilde niet schrijven met een opgeheven vinger, maar wel wilde ik kinderen vertellen hoe de wereld er voor dieren in Afrika echt uit ziet.

Gaan kinderboeken en pessimisme niet samen?
Daarover heb ik tijdens het schrijven veel nagedacht. Uiteindelijk heb ik steeds gezocht naar iets wat wél goed ging, om dát in elk geval op te nemen. Wat niet betekent dat ik de ellende heb vermeden. Naast een foto van geredde neushoornkalfjes staat er ook een van een gestroopte moeder in het boek. Verder piekerde ik over de vraag hoeveel moraal een kinderboek verdraagt. In de studie over jeugdliteratuur is het gemeengoed: de goed bedoelde lessen over ethische kwesties die schrijvers in de jaren zeventig in hun verhalen verpakten, deugden niet. Kinderboeken moeten een mooi verhaal vertellen, kinderboekenschrijvers moeten zich bezig houden met literatuur, niet met opvoeden. Die kritiek gold altijd de fictie. Tijdens mijn onderzoek voor Wij waren hier eerst vroeg ik me af of ze ook opging voor non-fictie. Twee schrijvers overtuigden me dat dat niet zo was.

En dat waren?
Joris Luyendijk en Jonathan Safran Foer. In hun boeken Dit kan niet waar zijn (over de bankencrisis) en Dieren eten (over de bio-industrie) tonen zij expliciet hun verbijstering en afgrijzen over morele zaken en menselijke systemen. In de meeste non-fictie voor kinderen houden schrijvers zich op de vlakte als het om ethische kwesties gaat. Ik realiseerde me dat ik dat met dit boek niet kon. Neutraal berichten over stropers, over trophy hunting. Ik wilde niet schrijven met een opgeheven vinger, maar wel wilde ik kinderen vertellen hoe de wereld er voor dieren in Afrika echt uit ziet. Na herlezing van Luyendijk en Foer besloot ik dat ik me niet neutraal hoefde op te stellen.

Omdat non-fictie een oordeel mag uitdragen, ook voor kinderen?
Vrij Nederland-hoofdredacteur Ward Wijndelts zei vorig jaar in een interview met Het Parool dat de journalistiek baat heeft bij meer activisme. Een gedegen enerzijds-anderzijds verhaal noemde hij heel verantwoord, maar een onderwerp zet je volgens hem pas écht op de kaart met een goed onderbouwd standpunt. Verdomd, dacht ik. Behalve in het nawoord kom ik in mijn boek zelf niet aan het woord. Het gaat over de botsingen tussen dieren en mensen in Zuid-Afrika, hún verhalen wilde ik opschrijven, zonder tussenkomst van mezelf. Maar als schrijver kon ik wel sturen welke uitspraken in het boek kwamen. Op die manier zit ik er, hoe subtiel misschien ook, toch in.

Ligt dit boek in het verlengde van je bekroonde boek over de Rotterdamse dierentuin tijdens de Tweede Wereldoorlog, Een aap op de wc?
In beide boeken spelen dieren de hoofdrol en in beide boeken treden mensen op als die dieren door menselijk toedoen in de problemen komen. In die zin zijn ze vergelijkbaar. Maar Een aap op de wc is een ‘studeerdkamerboek’; het kwam tot stand op basis van archief- en literatuuronderzoek. Wij waren hier eerst is in het veld ontstaan, ik heb er ruim tienduizend kilometer voor gereden. Onderweg heb ik veel over het onderwerp gelezen, maar het fundament van het boek wordt gevormd door interviews en reportages.

Je reisde in je eentje. Was je nooit bang?
Op de dag voor kerstmis kreeg ik een klapband. Ik reed op de snelweg, hoorde een knal en het volgende moment schoof de auto onder me vandaan. Met 110 kilometer per uur vloog ik de vangrail in. Toen flitste het wel door m’n hoofd: zó ga je dus dood in Zuid-Afrika. Niet door malaria of een humeurig nijlpaard dat je pad kruist, maar in het verkeer. M’n volgende gedachte was: maar m’n boek is nog niet af.

En al die wilde beesten?
Iedereen kent wel een horrorverhaal over iemand die op noodlottige wijze is omgekomen in de bush. Maar als ik eerlijk ben vind ik mensen enger dan dieren, wij zijn in ons gedrag veel onvoorspelbaarder. Het enige wat uiteindelijk misging is dat ik werd gebeten door een aap.

Aha, je eigen Freek Vonk-moment!
Wel minder dramatisch hoor. Het was bij een opvang voor blauwapen. Op het terrein liep ook een wilde troep rond. Eentje vond blijkbaar dat ik te dicht bij de kooi met z’n gehandicapte kameraden kwam. In een flits was het gebeurd. Bij de opvang verzekerden ze me dat het dier geen rabiës had. Ik heb ze op hun woord geloofd. Naïef achteraf: zonder directe behandeling is rabiës altijd dodelijk.

Het klinkt alsof je het de mensen van de opvang meer aanrekent dan die aap.
Nee, nee, ik reken niemand wat aan. Het was gewoon pech, op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.”

Toch ben je in je boek op de hand van de dieren.
Vanwege de titel, bedoel je?

En vanwege wat je in je voorwoord schrijft: als de mens jouw favoriete diersoort is, is dit geen boek voor jou.
Lachend: Een goedbedoelde waarschuwing. Mensen komen er in dit boek niet altijd even florissant vanaf. Je mensbeeld loopt tijdens het lezen misschien een deuk op, maar geen heel grote. Eerder een deukje.

Door Julia Bauknecht