Jelle Jolles is Universiteitshoogleraar Neuropsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en leidt het Centrum Brein & Leren. Ook coördineert hij het landelijke koepelprogramma LEREN dat hoort bij het Nationaal Initiatief Hersenen & Cognitie (NIHC) van NWO. Hij heeft nu een boek uitgebracht dat in het teken staat van het tienerbrein. Marjolein interviewde hem hierover.

Jelle Jolles: "Investeren in onze tieners is investeren in de toekomst"
Het tienerbrein
Vanwaar uw fascinatie met het tienerbrein?
Er zijn meerdere redenen. De tieners van nu zijn degenen die over 20 a 30 jaar onze samenleving zullen leiden, CEO zijn van de bedrijven die onze economie dragen; ze zullen ontdekkingen doen en ons verzorgen als we ziek zijn en onze kleinkinderen goed onderwijs geven. Dus investeren in onze tieners is investeren in de toekomst van onze hele samenleving.
In de tweede plaats is het fascinerend dat de tiener nog helemaal niet ‘klaar’ is in zijn ontwikkeling. De hersenen blijken namelijk door te rijpen tot wel het 25e jaar. In die hersenrijping staat sterk onder invloed van steun, sturing en inspiratie die de tiener krijgt uit de omgeving. Ouders, leraren en coaches hebben een grote invloed, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Dat is fascinerend omdat het handvatten geeft om de ontplooiing van tieners te versterken.
In de derde plaats vind ik dat tieners te vaak verkeerd worden bejegend. Ten onrechte worden ze gewoonlijk denigrerend ‘pubers’ genoemd, maar dat is niet terecht. We moeten ze zien als ‘werk in uitvoering’ en ze hebben er recht op om meer inspiratie en positieve uitdaging te ontvangen van de volwassenen. Ik vind het ook zeer stimulerend en zelfs wel vertederend om te zien hoe tieners nog aan het worstelen zijn met grote levensvragen en tegelijkertijd een prachtig gedicht kunnen schrijven of het programma voor een super bruikbare app…
Wat onderscheidt uw boek van de andere boeken die over dit onderwerp zijn verschenen?
Een kernpunt is dat ik een vrij positieve insteek heb. Ik heb het over de adolescentie als ‘een periode van kansen en mogelijkheden’. Dat is veel belangrijker dan die te zien als periode van risico’s en bedreigingen, kommer en kwel zoals we gewend zijn.
Een tweede onderscheid met andere boeken is dat ik de tiener centraal stel en niet zijn hersenen. Ik beschouw de hersenen als een waardevol orgaan (net zoals het hart en andere organen), maar het gaat over de tiener in zijn context, in zijn omgeving. Het boek gaat dus vooral over de ontwikkeling, over gedrag, over denken en handelen. De hersenen komen alleen aan bod om te verduidelijken waarom de tiener functioneert hoe hij functioneert.
Ook heb ik in mijn boek fors veel plaats ingeruimd voor aanbevelingen en tips voor de praktijk, dus voor onderwijs en opvoeding. Deze komen voort uit mijn vakdiscipline, de neuropsychologie. Die houdt zich bezig met hersenen EN met gedrag en beleving. Mijn boek poogt dus verschillende invalshoeken met elkaar te verbinden, en dat is nieuw in vergelijking tot andere boeken.

Scholen en kinderen
In uw boek schrijft u dat u dit boek heeft gemaakt om te laten zien hoe belangrijk de omgeving is voor de ontwikkeling van tieners. U schrijft dat u tijdens uw schooltijd veel steun heeft gehad van uw ouders en leraar, meneer Van den Brandhof. Zou uw leven er nu anders uit hebben gezien wanneer uw die steun niet zou hebben gehad?
Beslist. Ik heb veel baat gehad bij mijn heel goede school en bij heel goede leraren zoals meneer Van den Brandhof. Ook bij het feit dat ik uit een gezin kom met veel structuur, inspiratie maar ook creativiteit en humor. Ik heb daarom het geluk gehad dat ik me relatief breed heb kunnen ontwikkelen en dat ik niet alleen ben afgerekend op schoolse zaken zoals rapportcijfers. Die waren op de middelbare school vrij matig, maar ze waren toen ook geen goede afspiegeling van mijn potenties want ik deed enorm veel dingen naast school. Het was de verdienste van mijn leraren dat ze dat zagen en mij daarin steunden. Dat met de goede cijfers en leerprestaties is veel later wel goed gekomen, in mijn universitaire studie.
Wat voor leerling was u?
Een nieuwsgierige jongen, met veel zaken bezig, makkelijk enthousiast te krijgen, eager om dingen te doen die wat buiten de gebaande paden lagen. Ik was niet bijzonder geïnteresseerd in schoolwerk want dat leidde af van alle andere zaken waarmee je je kon bezig houden.
Zijn scholen en leraren ten goede veranderd, ten opzichte van vroeger?
Ik vind de leraar ‘de motor van de talentontwikkeling’. Heel erg belangrijk voor kinderen en tieners en hun ontplooiing. Maar het is voor hun niet makkelijker geworden in de afgelopen 50 jaar, en ook niet voor scholen. Het is voor leraren moeilijker geworden om hun echte werk te doen omdat er zoveel bureaucratie is bijgekomen. En er zijn veel zaken in het onderwijssysteem van de laatste 30 jaar minder goed geworden. Het wordt momenteel wel breed erkend dat het niet goed gaat in het onderwijs. Wel heel akelig omdat er enorm hard wordt gewerkt door de onderwijsprofessionals. Gelukkig zijn er nu wel veel initiatieven om toe te werken naar onderwijsinnovaties waar zowel de leerlingen als de onderwijs-gevenden baat bij zullen hebben.
Heeft u zelf kinderen? Lukt het u altijd om datgeen wat u schrijft, in praktijk te brengen?
Ja; mijn kinderen zijn volwassen. Ze hebben zich goed ontwikkeld, hebben beide een universitaire studie gedaan, zijn gepromoveerd en hebben een gezinnetje. Mijn vrouw en ik hebben veel lol gehad aan onze kinderen en er ook veel van geleerd. De fouten die we ongetwijfeld hebben gemaakt, lijken geen erg nadelige gevolgen te hebben gehad!

Social media en ontwikkeling
Welke voor invloed hebben de social media op de opvoeding?
Enorm, en we komen er nu pas zo’n beetje achter hoe dat zit. De sociale media hebben ontegenzeglijk belangrijke positieve mogelijkheden voor onze samenleving en ook voor onze kinderen. Alleen in deze fase zijn er ook dingen die zich in het gebruik en de toepassing van de sociale media nog moeten ontwikkelen en die beter moeten worden dan ze nu zijn. Veel kinderen worden zo geabsorbeerd door hun aandacht voor de sociale media dat het andere aspecten van hun leven verschraalt. Het is natuurlijk niet mogelijk om honderden whatsapps per dag bij te houden. De echte sociale interacties via een lijfelijk contact waarmee je elkaar in de ogen kijkt, zijn minder dan in de tijd dat we nog geen sociale media hadden. Wetenschappers zijn het er geloof ik wel over eens dat dit geen goede ontwikkeling is. Toch ben ik optimistisch dat dit ten positieve zal veranderen. Ik verwacht dat ouders en leraren nadrukkelijker opvoedend bezig zullen gaan zijn, feedback geven en daardoor de tiener leren om verstandiger met de sociale media om te gaan.
Welke tips heeft u voor ouders, om hier goed mee om te gaan?
In mijn boek heb ik het over ‘steun, sturing en inspiratie’. Sturing betekent ook vooral ‘structuur geven’. Daar hoort bij het stellen van heldere regels. Bijvoorbeeld afspraken maken over ‘de elektronica de slaapkamer uit, in ieder geval na 21 uur’. Belangrijk is dat wetenschappelijk onderzoek ons laat zien dat tieners die structuur in principe heel prettig vinden. Ook al mopperen ze erover (want mopperen op de volwassenen is een gegeven: de hersenprogramma’s van de tiener zeggen ook dat ze zich vooral op hun peergroup moeten richten). Voor de ouder is het mooiste handvat dat van de interesse van de tiener in redeneren en argumenteren. Daar hebben ze veel interesse in, en ouders kunnen hun daarmee helpen (om dat te ontwikkelen). In hoofdstuk 14 in mijn boek ga ik daar intensief op in. Het belangrijkste is: ga het gesprek aan en blijf dat doen. Probeer te herkennen dat de taal en het denken van de tiener nog vrij onbeholpen zijn en nog training nodig hebben. Steun je kind daarin, heb respect voor hem, maar zorg ook dat je dat respect ook terug krijgt. Gebruik humor, plaag je kind en stimuleer dat je terug geplaagd wordt. Investeer daarmee in de relatie.
Wat kunnen tieners zelf doen om zich beter te ontwikkelen?
De kern is: ontwikkelen van het z.g. ‘zelfinzicht’ en de ‘zelfregulatie’. Dat zijn neuropsychologische functies die zich ontwikkelen over de hele tienertijd. De hersenen zijn er nodig voor maar nog belangrijker is dat ze ervaring moeten opdoen. Dat zelfinzicht is een sleutel tot alles; tot kiezen en beslissen, tot planning en empathie (begrijpen wat anderen bedoelen, wat je vriendin eigenlijk van je wil, wat de intenties zijn van je leraar of je ouders). Tieners kunnen herkennen dat ze ‘werk in uitvoering’ zijn. Dat is positief voor hen want ze kunnen zich daarmee realiseren dat ze ook wel recht hebben op steun en inspiratie. Als tieners zien dat volwassenen voor hen wel degelijk belangrijk zijn evenals leren, school, leuke vrijetijdsbesteding en andere dan kunnen ze zelf ook bijdragen aan een zo leuk en productief mogelijke tienertijd. Uiteindelijk gaat het toch ook om ‘de ontplooiing van de tiener’. Zoals ik boven zei: de adolescentie is periode van kansen en mogelijkheden. Dat betekent dat de tiener er heel veel baat bij heeft om zoveel mogelijk kansen te pakken; en als er niet voldoende kansen zijn, zijn stem te laten horen en interactie aan te gaan met volwassenen (vooral de ouders en de leraren). Praten, zaken voorleggen, oefenen en ervaringen opdoen. En: nieuwsgierig en ondernemend zijn en blijven. Dat is allemaal goed voor later.
In het nawoord schrijft u ‘Een boek als dit kan natuurlijk – ongewild – bijdragen aan het ontstaan van nieuwe mythen’. Wat bedoelt u daarmee?
Ik heb heel veel metaforen gebruikt, en ook een heel aantal nieuwe metaforen geïntroduceerd. De metafoor van ‘de kluisjes die gevuld moeten worden’ bijvoorbeeld. Ik heb op veel plaatsen in mijn woorden een vertaling gemaakt van harde hersenkennis naar woorden en begrippen die de niet-specialist ook kan begrijpen. Bij die vertaling kan wel eens wat mis gaan, waardoor een niet-wetenschapper gebruik gaat maken van woorden en begrippen uit de wetenschap die buiten hun oorspronkelijke context terecht komen en daarom eigenlijk fout zijn. Dat zijn dan ‘nieuwe neuromythen’. Ik vind het een verantwoordelijkheid van wetenschappers om daar bedacht op te zijn en de dialoog te blijven aangaan. Daardoor kunnen we gaan werken op grond van echte kennis en inzichten en de schijn-inzichten vermijden.