Het werd zeker geen groots opgezet epos, de debuutroman van Amarylis de Gryse. Met Varkensribben koos ze voor een nauw afgebakende verhaalwereld, waarin de lezer hoofdpersonage Marieke van dichtbij volgt. Zo ontstaat een intiem portret van iemand die aan haar bewogen jeugd hechtingsproblemen heeft overgehouden. De vlucht van die problematiek is haar geliefkoosde remedie. Het drijft haar uiteindelijk in de armen van de gepensioneerde Jozef, een vaderfiguur, zo zal later blijken.
We leren Marieke kennen als een dakloze die van haar huurwagen haar huis maakte. Het blijkt het toevluchtsoord dat ze koos na het verlaten van haar partner. De man die de wat onheilspellende naam ‘Blok’ draagt, heeft ze nooit graag gezien. Het was voor Mariekes dominante moeder echter de geschikte kandidaat, veel kon Marieke er nooit echt tegenin brengen. Bloks familie runt een slagerij en is bijgevolg geobsedeerd door het vleselijke.
Hoewel Marieke daar enigszins een afkeer voor ontwikkelt, vindt ze anderzijds ook troost in schaamtevolle vreetpartijen die ze tracht te verstoppen voor Blok, die haar toch liever strak ziet ‘als een gevild konijn’. Als nomade krijgt ze het moeilijk met de invulling van bepaalde basisbehoeften, zeker nu alweer een hittegolf het land teistert. Gelukkig is er nog het rust- en verzorgingstehuis waar ze werkt. Haar patiënten vallen er als vliegen, maar ze kan er een douche nemen en wat eten. Wie zorgt er eigenlijk voor wie?