Weinig literatuur is vandaag zo urgent als ‘ecofiction’, fictie over klimaatverandering. De Canadese succesauteur Michael Christie maakt dat nog maar eens pijnlijk duidelijk in Greenwood. Zijn jongste roman, de eerste die vertaald is, is een familiesaga die zich afspeelt tussen 1908 en 2038 en voorspelt weinig goeds voor ons klimatologisch welzijn.
Het is 2038 en kinderen sterven aan ribhoest, een aandoening die haar naam denkt aan knappende kinderribben als gevolg van stoflongen. De natuur heeft het onderspit moeten delven in haar strijd tegen het kapitalisme en er lijkt geen weg terug. Toch is er nog een kleine oase van natuurlijke schoonheid: Greenwood Island, waar Jake Greenwood als gids tewerkgesteld is. Ze leidt er de superrijken rond die nog een laatste glimp willen opvangen van wat ooit geweest is. Het eiland ademt een historische sfeer die samenvalt met Jakes persoonlijke geschiedenis. Al gauw word je ondergedompeld in een familiesaga waaruit je niet onveranderd zal wederkeren.
Jaarringen
Deze roman heeft een compositie zoals de stam van een boom, die de lezer als het ware doorboort. De auteur licht vier jaarringen uit om vervolgens bij de kern te arriveren. Nadien komen diezelfde vier jaarringen weer aan bod. Met deze concentrische opbouw toont Christie zich niet alleen een begenadigd vakman, maar bewijst hij dat mensen en bomen minder van elkaar verschillen dan we op het eerste gezicht zouden vermoeden. Zo laat hij zien hoe de jongste jaarringen de oudste blijven omvatten, terwijl ze eigenlijk al lang dood zijn. De oudste generatie blijft zelfs na de dood de kern waarop de jongste verder bouwt, zeg maar. Een doorgezaagde boom geeft al zijn geheimen prijs, beweert Christie. Een slecht jaar is te herkennen aan een dunnere en donkerdere jaarring. Dat sommige jaarringen dunner zijn dan andere in dit boek, kunnen we de auteur vanwege zijn grootse opzet best vergeven. De keuze van Signatuur om er een van de mooiste uitgaven van te maken die ik in tijden in handen heb gehad, zit daar ook wel voor iets tussen.