Thomas Engström is schrijver en journalist op het gebied van internationale politiek en veiligheidsbeleid. Hij studeerde rechten en specialiseerde zich in internationaal recht en mensenrechten. Zijn debuut Ten westen van de vrijheid werd genomineerd voor het Beste Zweedse Boek van het Jaar.
Hoi Thomas, kan je jezelf introduceren?
Een week nadat ik veertig werd, in 2015, hebben mijn vrouw en ik ons huis en onze bezittingen verkocht en zijn we in onze Lada Niva vertrokken. Na een paar maanden kwamen we in het prachtige Georgië, waar we besloten te blijven. Op deze manier in ballingschap gaan is iets wat schrijvers vroeger vaak deden, maar in Zweden was het enigszins omstreden. Je hoort geen vraagtekens te zetten bij het ‘Grote Scandinavische Model’. Ik schrijf nog steeds columns voor Zweedse kranten en tijdschriften, maar ik ga niet meer terug naar Zweden.
Heb je altijd schrijver willen worden? (En was er een specifiek moment waarop je dacht ‘Ik kan dit?)
In mijn tienerjaren dacht ik altijd dat ik muzikant zou worden – ik zat in een rockband; ik was de zanger en schreef de nummers. Het schrijven van de nummers vond ik echter een stuk leuker dan optreden, en om eerlijk te zijn, ik was nooit goed genoeg om een instrument te bespelen. Daar kwam ook nog bij dat ik mijn eigen zangstem haatte… Een paar jaar later, toen ik 23 was en bezig was met het laatste jaar van mijn rechtenstudie, ben ik drie weken achter mijn bureau gaan zitten en schreef wat later mijn eerste boek zou worden. Het moment dat ik dacht ‘Ik kan dit’ was toen ik de eerste versie van een dialoog tussen de hoofdpersoon en zijn zoon schreef. In eerste instantie nam de dialoog 35 pagina’s in beslag. Die ik in één ruk schreef – ik was ’s ochtends begonnen en schreef door zonder door te hebben dat de zon inmiddels alweer onder was gegaan, en ik was vergeten te eten.